- bouwjaar
- bestemming
Het malen van graan, thans op vrijwillige basis
- molenmaker
- Pleun van Bol Es, ontwerp; Cornelis van der Leeuw, uitvoering (1722)
- omwentelingen
- eigendomshistorie
De Vereniging Natuurmonumenten is eigenaar sinds 17 maart 2014, daarvoor was dat geruime tijd de Panheel Groep - Stevol BV.
- geschiedenis
-
In 1633 liet de Spaanse markgraaf Ayona, die na de dood van Clara Isabella Eugenia, infante van Spanje, het bewind als gouverneur van de Spaanse Nederlanden waarnam, het strategisch gelegen Stevensweert aan de Maas ombouwen tot een zeshoekig vestingstadje met bastions, grachten en daarbuiten een wal met ravelijnen. Op het zuidelijke bastion, de Vrieslandt, stond een standerdmolen. Doel van de vesting was de verbindingen tussen Maastricht en de steden Roermond en Venlo, die in 1632 door Frederik Hendrik waren veroverd, af te snijden.
Deze vesting bleef tot 1702(!) in bezit van Spanje en ging in 1715 op de Staten over. Als heerlijkheid werd Stevensweert in 1683 door graaf Herman van den Bergh aan het huis Van Limburg Stirum nagelaten. In 1719 verkocht Philips Willem Frans, graaf Van Limburg Bronkhorst Stirum, zijn goederen en de heerlijkheden Stevensweert en Ohé en Laak aan Reynart Vincentius, graaf van Hompesch.
De molen van de heerlijkheid was niet de standerdmolen op het bastion, maar een schipmolen op de Maas, die met kettingen en touwen in de stroom verankerd lag. Zonodig kon hij naar de oever worden getrokken. Deze molen, die in 1674 verging, had twee rompen waartussen zich het waterrad bevond. Na dit verlies moesten de ingezetenen van de heerlijkheid hun graan weer op de standerdmolen laten malen, die omstreeks 1720 eigendom was van de Stevensweerter schout Petrus Randhaxe. Hoe lang deze molen heeft bestaan, is niet bekend.
Toen de vestingwerken in 1874 en volgende jaren werden geslecht, bestond de molen allang niet meer: in de jaren 1721-1722 had graaf Van Hompesch een nieuwe molen laten bouwen, de huidige.
Deze Hompesche molen heeft het kasteel overleefd en is voor het Midden-Limburgse landschap nog altijd van grote betekenis: een stellingmolen met vijf zolders en souterrain, bestemd voor het malen van koren en het slaan van oliezaad. Naast de molen werd een groot woonhuis gebouwd. Het bestek waarin de bouw en de molenonderdelen gedetailleerd zijn beschreven, bevindt zich nog in het Rijksarchief te Maastricht (helaas ontbreken de tekeningen).
De oliemolen stond onderin. De wentelas van de oliemolen lag ter hoogte van de tweede zolder. Hij werd aangedreven door een lange spil die van de tweede naar de vierde zolder liep. Op de kop van de spil werkte een schijfloop op het spoorwiel. Aan de voet van de spil werkte een kroonwiel op het kroonwiel van de wentelas die op zijn beurt met kroonwielen de spil van de kantstenen aandreef. Twee kroonwielen in een gangwerk vormen samen een haakse overbrenging. De derde zolder is de maal- en stellingzolder. De vierde zolder is de steenzolder die voor de helft in beslag werd genomen door de molenstenen. De vijfde zolder is de luizolder en de zesde de kapzolder. Aanvankelijk zou op de steenzolder een koppel Duitse stenen komen, maar nog tijdens de bouw werd een tweede koppel gelegd.
Verder was in het bestek bepaald dat de aannemer verplicht was uit Holland een bekwame meesterknecht te ontbieden of aan te nemen om het gaandewerk en oliewerk op de beste en gebruykste Hollantse manier te helpen en te doen maken. Het bestek maakt overigens de indruk op Hollandse leest geschoeid te zijn.
Toen de molen klaar was, werd dit de banmolen van de heerlijkheid Stevensweert met de dorpen Ohé en Laak.
In de Franse Tijd kwam de molen in bezit van de familie Van de Laar, bekend van de Echter molens. Aanvankelijk was Philip van de Laar eigenaar; vervolgens Cornelis Antoon, tezamen met enige mede-eigenaren. Cornelis Antoon overleed in 1876.
In 1901 lieten de kinderen Jean, Peter en Johanna de molen met woonhuis, schuur, stalling, tuin en weiland publiek verkopen. Nieuwe eigenaar werd Peter van den Brekel, molenaar in Pey-Echt. Twee jaar later verkocht hij de molen uit de hand aan Peter Sangers.
De Hompesche molen vererfde vervolgens in Sangers' familie. In eerste instantie werd hij bemalen door de zoon Herman, die in 1923 eigenaar werd. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pierre en tenslotte door diens zoon Harrie. Herman Sangers vroeg in 1915 een ijzeren as en roeden te koop. Begin 1920 bood hij, naast een stel borstroeden, ook een bovenwiel te koop aan. Aagenomen moet worden, dat in 1919 de molen is hersteld met slooponderdelen van een grote molen elders.
In de eerste week van oktober 1944 werd het gebied regelmatig door de Britse artillerie vanaf de Belgische Maasoever beschoten. De molen liep daarbij zware schade op aan alles: gevlucht, kap, staart, metselwerk én maalinrichting. Er was geen hulpgemaal zodat het bedrijf stil lag.
Door medewerking van de "Commissie van Advies inzake herstel van door den oorlog getroffen cultuurmonumenten" kon de molen in de jaren 1948-1949 door de Weerter molenmakers Adriaens gerestaureerd worden, waarbij Van Busselwieken werden aangebracht. Op 30 juli 1949 werd de molen feestelijk in gebruik gesteld.
In de jaren vijftig verdween het boerengemaal met stenen door de ontwikkelingen in de veehouderij en de daarmee gepaard gaande vraag naar mengvoeders. Pierre Sangers was genoodzaakt óf een hamermolen en een mengerij te installeren óf zich op een andere bedrijfstak toe te leggen. Hij koos voor het laatste, waarbij de molen soms nog voor eigen gebruik kon malen. Op de duur bleef het regelmatige onderhoud achterwege zodat de toestand verslechterde. Andere vormen van bestemming om de molen te behouden vonden geen doorgang. Tenslotte resteerde een sterk vervallen molen.
In 1975 waren de voorbereidingen voor de restauratie afgerond en kon molenmaker Adriaens uit Weert met de werkzaamheden beginnen, die op 17 september 1977 opnieuw met een molenfeest werden afgesloten.
De molen, die door zijn ligging en hoogte goed in de wind staat, is met fokwieken uitgerust. Het is de eerste Limburgse molen die met dit systeem werd uitgerust. De maalinrichting bestaat uit drie koppel 17der stenen, waaronder een koppel Franse stenen voor het malen van tarwe. Het koppel kunststenen is voorzien van een regulateur. In de molen bevinden zich twee lichte drijfassen. De bovenste ligt op de luizolder en wordt door de luitafel op de koning aangedreven. De tweede bevindt zich ter hoogte van de steenzolder. Riemen verzorgen de transmissie naar een zeskante buil, die op een tussenzolder onder de maalzolder staat.