De voorganger van deze molen brandde af in de nacht van 22 op 23 november 1857.
10 jaar later werd de molen herbouwd met gebruikmaking van de oorspronkelijk in Annerveensekanaal gebouwde koren- en pelmolen molen.

Molenaar op deze molen was Boelems jongste zoon Jan Hubbeling. Deze forse molen met een stellinghoogte van ongeveer 9 meter, was geheel van hout gebouwd. De achtkantstijlen liepen daarbij door tot bijna aan de begane grond. Andere markante kruislatten (volgens Oostfries model) en enkele ramen die in de onderbouw op de punt waren geplaatst. Later werd dit stellinghek vervangen door het gangbare type.

In 1904 werd de molen overgedaan aan J.E.Glas, die als molenaarsknecht op de molen diende. In die periode was de molen volgens het boek nog ingericht als oliemolen en werd er tevens olie geslagen. In 1927 werd de molen die er inmiddels niet beter op werd door de plaatselijke elektriciën voorzien van een elektrische aandrijving.

Tot 1945 werdt er gemalen met rechtopstaande pelstenen, daarna zijn er nog liggende pelstenen aangebracht. Omdat het onderhoud van de molen niet meer te bekostigen was werd besloten tot afbraak. Molenmaker Medendorp ontdeed de molen in 1946 van het bovenstuk en de stelling.

De molen heeft toen nog gemalen met de liggende pelstenen welke door molenaar Glas tot 1958 zijn opgebild. Na 1958 werd er gemalen met een hamermolen.

Aldus heeft de afgeknotte romp nog bestaan tot 1962. In dat jaar werd de grote met dakleer beklede romp afgebroken door Jacob Glas, zoon van de molenaar.

Bronnen:
- Meint Noordhoek, Stellingnieuws nr. 28, 1994.
- correspondentie met dhr. J.E. Glas.
jnjv