bouwjaar
verdwenen
1884 gesloopt 1980 restant verbrand
geschiedenis

Deze molen(gang)

Deze molen maakte deel uit van een gang die stond opgesteld op de noordkant van de Wijde Wormer. Het was de meest noordelijke molen. Tijdens het begin van de droogmaking stond hier een driegang. Pas in 1646 kwam er een molen bij om viertrapsbemaling te vormen. De molens stonden aan en ten oosten van de Tochtsloot en ten oosten van de Oosterdwarsweg, tegen de ringvaart aan.

De noordergang bleef tot 1878 in bedrijf. In dat jaar kwam het stoomgemaal in werking en werden alle molens buiten bedrijf gesteld. Toen bleek dat het stoomgemaal de bemaling alleen af kon, werden de molens in 1881 voor sloop verkocht.

Deze molen werd echter niet geheel gesloopt, het onderstuk bleef staan en behield zijn woonfunctie. Het restant betrof niet meer dan de borst van de molen, die was voorzien van een puntdak gedekt met pannen.
Volgens het Waterlands Archief (fotonr. WAT001007568) werd het molenrestant bewoond door de 2e stoker van het stoomgemaal, de heer Beunder.
De laatste bewoners van dit molenrestant waren de kunstschilder S. Kok en zijn echtgenote. Het laatste restant van de molenbemaling van de Wijde Wormer verbrandde in de nacht van 3 op 4 mei 1980. Net toen er heel voorzichtig werd gesproken over restauratie.


De Wijde Wormer en haar molens

Na de drooglegging van de Purmer in 1622, werd besloten om ook de Wormer van dijken te voorzien en leeg te malen. De nieuwe polder zou de naam "de Wijde Wormer" dragen en dat doet hij tot op de dag van vandaag nog steeds. Deze naam werd mede gekozen ter onderscheiding van de latere polder "de Enge Wormer". Met octrooien werd vastgelegd hoe de polder droog gemaakt moest worden. Het eerste octrooi was gedateerd op 23 maart 1623, hierin werden door de toenmalige regering van Holland, de staten van Holland en West-Friesland, de voorwaarden van de droogmaking vastgelegd. In het tweede octrooi dat op 6 mei 1624 werd geschreven, werd vastgelegd hoe men het meer moest omdijken en aan welke voorwaarden deze dijken en wegen moesten voldoen. Het bedijken van de Wijde Wormer verliep niet zonder slag of stoot. Toen men bijna klaar was met de omdijking, zorgden stormen in december 1624 en januari 1625 voor een dijkbreuk, waardoor er veel werk werd vernietigd.

Sinds 1624 waren er voor de bemaling van de polder in eerste instantie 9 of 12 molens gebouwd, hoe de geschiedenis van deze molens tot in de precisie loopt is niet zeker. De eerste molens stonden in gangen van drie. Een gang van drie molens stond ten oosten van de Oosterdwarsweg op de noordkant van de polder. Er stond een gang van drie ten westen van de Oosterdwarsweg aan de zuidkant van de polder en verder stonden er twee gangen van drie molens ten noorden en ten zuiden van het dorp Neck, dat grenst aan de oostkant van de Wijde Wormer. Erg kort hierna zijn deze molen “gehergroepeerd”, mogelijk hadden ze schade geleden tijdens de dijkdoorbraken van december 1624 en januari 1625.

De Wijde Wormer viel in februari 1626 droog. Hierna werd de grond in 119 kavels verdeeld en deze werden op 1 augustus 1626 door middel van het lot verdeeld. Onder toezicht van de notabelen trok landmeter Jan Jansz. Backer de loten uit twee aarden kannen. De molens waren binnenkruiers, bezaten een scheprad en waren bewoond. Toen de molens in 1624 werden gebouwd kostten ze ongeveer ƒ 1880,- per stuk. De molenaars die ze bemaalden kregen jaarlijks ƒ 120,- uitgekeerd, wat naar ƒ 110,- werd gebracht toen de polder was drooggemalen.

In 1627 werd de driegang ten noorden van Neck verplaatst naar de Oostersloot bij de Westerdwarsweg, in 1631 werd daar een vierde molen bijgebouwd. Tussen 1646 en 1650 werden ook de Noordergang en de Zuidergang viertraps gemaakt.

De Neckergang ten zuiden van Neck bleef drietraps. Tegen 1650 bleken die molens in zo'n slechte staat te zijn dat het niet het geld waard was ze te repareren; ondanks de behoefte aan uitbreiding van de bemaling lieten de financiën dat niet toe. De ingelanden hadden zwaar te lijden van de slechte grondkwaliteit en een constante stroom kwel- en lekwater. In 1650 werd de Neckergang stilgezet, in 1653 de bovenmolen verkocht en in 1664 de beide andere molens (zie ook Neckergang (zuid), bovenmolen, molen 07465).

In 1825 onderging de Wijde Wormer haar grootste ramp. Op 4 februari van dit jaar brak de Zuiderzeedijk door bij Durgerdam, met als gevolg dat heel Waterland onder water kwam te staan. Door de druk van het water bezweek ook de zuiderdijk van de Wijde Wormer en stond er binnen anderhalf uur ruim drie meter water in de polder. Acht mensen kwamen om bij deze ramp. De verliezen bij de veestapel waren enorm om over de bebouwing nog maar niet te spreken. In april 1825 begonnen de drie bovenmolens weer te malen, wat echter tevergeefs was, omdat de gaten in de dijken nog niet hersteld waren. Hierdoor had men te maken met eb en vloed in de polders, waardoor het wegpompen van het water niet echt veel zin had.

Halverwege augustus 1825 waren de gaten in de dijken gesloten en werd er opnieuw een begin gemaakt met het leegmalen van de Wijde Wormer. Bij de droogmaking kregen de molens vanaf 13 juli 1825 hulp van tien door het rijk beschikbaar gestelde stoom-vijzelpompen, die op verschillende plaatsen aan de dijk werden opgesteld. Op 16 juni 1826 was de polder weer droog. Nu werd de werkelijke schade pas duidelijk. Alle weilanden waren voorzien van een laag drab, alle bomen waren dood en van de 66 woningen die in de polder stonden moest het merendeel worden afgebroken.

De molens van de Wijde Wormer zijn niet van brand gevrijwaard gebleven. Verscheidene malen is er een molen verbrand en wel op de volgende data: Op 21 februari 1807, op 2 augustus 1848, op 25 augustus 1853 en op 8 december 1856. Het is niet duidelijk om welke molens het gaat, wel zijn alle molens die waren verbrand herbouwd.

Halverwege de negentiende eeuw zijn de molens voorzien van een vijzel, met een diameter van 2 m.

Voor het polderbestuur van de Wijde Wormer kwam de vraag of men niet moest moderniseren. In 1878 werd er door dijkgraaf Latenstein een plan gemaakt om de molens te vervangen door een stoomgemaal, wat ook zijn doorgang vond. De bouw van het stoomgemaal werd voor ƒ 58.372 gegund aan Hendrik Dinkla uit Buiksloot. Het gebouw zou worden geplaatst in de buurt van de noorder viergang, omdat dit de goedkoopste oplossing was in verband met graafwerkzaamheden. Eind 1878 kwam het nieuwe stoomgemaal in bedrijf.

Toen bleek dat het goed functioneerde, werden de molens vanaf 1 mei 1881 voor sloop verkocht [*]. Twee molens werden als pelmolen ingericht en zijn niet veel later verbrand. Van een der molens nabij het stoomgemaal is het onderstuk blijven bestaan, dat in 1980 in de nacht van 3 op 4 mei verbrandde. Het stoomgemaal werd in 1920 verbouwd en liep voortaan op elektriciteit. In 1971 werd er een nieuw gemaal gebouwd op de fundering van het oude.

Bronnen:
- "Duizend Zaanse molens", P. Boorsma 1968 blz. 200.
- "350 jaar de Wijde Wormer", J. Haller 1976 blz. 14-87.
- "Molens in Noord-Holland" 1981, uitgave van de provincie blz. 180-181/ 238.
- "Lofwaerdige dijckagies en miserabele polders", Han van Zwet 2009, p. 515.
Tekst F. Rol en MHO

Branden

Ook de molens van de Wijde Wormer werden soms getroffen door brand. Door hun ligging, meestal ver van de bewoonde wereld, was het vaak niet mogelijk om ze te blussen. Doordat er onvoldoende informatie over deze molens is, is het nog niet duidelijk welke molens precies verbrand zijn. In ieder geval is het duidelijk, dat van de noordwester gang er twee zijn verbrand. Deze molens zijn in 1881 ingericht als pelmolen, toen hun collega’s werden gesloopt.

De volgende datums zijn bekend:

- 1778, door blikseminslag, waarbij werd vermeld, dat de kettingschalmen van de huisklok aan elkaar waren gesmolten door de inslag. Herbouw volgde.
- 21 februari 1807. Herbouw volgde.
- 2 augustus 1848, door blikseminslag. Herbouw volgde.
- 25 augustus 1853, door blikseminslag. Herbouw volgde. Mogelijk is dit een van de molens van de noordwester gang geweest, die later als pelmolen is ingericht.
- 2 oktober 1853.:
Op 1/2/1854 deed de Hoofd-directie der onderlinge brandwaardborg Maatschappij, enkel voor Polder Watermolens bericht dat "op 2 October 1853 door het onweder totaal is verbrand de Molen No 7 van den Polder de Wijde Wormer, verzekerd tot 13000,-
- 8 december 1856, molen No. 5. Herbouw volgde:

Algemeen Weekblad 31 dec. 1856 en 7 jan. 1857:
"OPENBARE AANBESTEDING bij Inschrijving, van den Opbouw van eenen WATERMOLEN, in de WIJDE WORMER, op Donderdag den 15. Januarij 1857.
Dijkgraaf en Heemraden van de Wijde-Wormer, als daartoe behoorlijk gemagtigd door Heeren Hoofd-Ingelanden van dezelve Meer, zijn van voornemen om op Donderdag den 15. Januarij 1857, des voormiddags te elf ure, in het Logement het PARADIJS aan den Neckerdijk te Purmerende, alleen bij inschrijving aan te besteden het opbouwen van den afgebranden WATERMOLEN No. 5 aan den Noorddijk in de Wijde-Wormer. [...]"