- bouwjaar
- verdwenen
- geschiedenis
-
In de vorige eeuw lagen hier twee molens, de Oude Molen en de "Schoeërmolen" genaamd, tegenover elkaar.
De twee molens waren voor de Franse Tijd eigendom van de abdij van Burtscheid bij Aken, in die tijd Borcette genoemd, en werden na in beslagname van de abdij door de Fransen in 1803 verkocht aan J.H. Trostorff te Gulpen. De pachter was de familie Deutz.
De 'Schoeërmolen' of slijpmolen was een molen die naalden sleep en polijste. In het begin van de 19e eeuw was hij eigendom van Hendrik en Richard Trostorff. Bij akte van 9 juli 1822 verkochten de erven Trostorff de ‘naaldenpoliermolen’ aan Johan Frederik Wulsing, Jacobszoon, rentenier in Elberfeld (Pruisen). Wulsing verkocht de molen vervolgens in 1825 aan August Heusch en Joseph Kern, beide renteniers in Aken. In 1844 vroegen zij toestemming aan het provinciaal bestuur om hun naaldenslijpmolen te verbouwen tot graanmolen. De vergunning werd verleend en in 1847 hield de molen als slijpmolen op te bestaan. Heusch en Kern verkochten de molen met huis en erf in 1858 aan Anna Joseph Deutz, ongehuwd en molenaarster in Mamelis.De Oude Molen was in het begin van de 19e eeuw eigendom van Mathias of Mathijs Deutz. gehuwd met A.C. Cleusen of Cloesen. Na zijn dood bleef de molen lange tijd haar eigendom. Bij openbare verkoop in 1857 werd hij toegewezen aan Pieter Jozef Mertens. schoolonderwijzer in Vijlen, in wiens familie de molen vererfde. De laatste erfgename Anna Josefa Hubertina Mertens, echtgenote van Alphons Hubert Pennartz, koster en zadelmaker in Slenaken, verkocht de molen met aanhorigheden in 1885 aan de molenaarster Anna Deutz, die vanaf dat jaar beide watermolens in eigendom had.
De slijpmolen en de graanmolen lagen met hun bovenslagraderen tegenover elkaar op de beek.
Na de dood van Anna Deutz gingen de molens met de twee huizen en erf in 1892 over op Jozef Valentin Hubert Deutz. pastoor in Eys-Wittem. later in Slenaken. en Maria Ludovica Deutz, molenaarster in Mamelis. Twee jaar later kwam Willem Joseph Hubert Gemmenich uit Vijlen in bezit van bet molengoed. Tenslotte kwamen de molens in de familie Spierts en vererfden in deze familie.
Pieter Joseph Spierts, gehuwd met Anna Maria Hubertina Lanckohr, landbouwer in Mamelis, kocht in 1903 de voormalige slijpmolen; Willem Spierts, landbouwer in Wylre-Berhof (Berghoven?) kocht in hetzelfde jaar de Oude Molen met aanhorigheden van Gemmenich of zijn consorten.
In 1905 kwam het molencomplex na successie in bezit van A.M.H. Lanckohr, de weduwe van P.J. Spierts en consorten, die de Oude Molen liet verbouwen tot stal.
Na een boedelscheiding kwam de watermolen met huis, tuin en boomgaard in 1914 in bezit van:
a. Alphons Spierts, molenaar in Mamelis;
b. Pierre Spierts, landbouwer in Kerkrade-Spekholzerheide;
c. Gabrië1 Spierts, landbouwer in Wylre-Schoonbron.
Gabriël Joseph Hubert Spierts, gehuwd met Maria Johanna Josephina Boshouwerd, onder C. genoemd, stierf in 1929, zijn vrouw met acht minderjarige kinderen achterlatend. Bij zijn dood kwam de molen met aanhorigheden op naam van de weduwe Spierts en haar kinderen. Dit bleef zo tot 1964, in dat jaar namen de kinderen Spierts het bedrijf over.In 1911 werd het bovenslagrad met de maalstoel en het houten gangwerk vervangen door een turbine en een ijzeren gangwerk. Dit gangwerk stond in een maalstoel van gietijzeren kolommen waarop vier koppel stenen lagen. De koningsspil werd via een tussendrijfwerk met twee conische tandwieloverbrengingen aangedreven. De koningsspil met het spoorwiel dreef op zijn beurt de rondsels op de vier steenspillen aan. De inrichting werd waarschijnlijk geleverd door de Ateliers de Construction G.J. Pastéger uit Luik. Een koppel blauwe Duitse stenen werd voor het tarwegemaal gebruikt, de overige stenen voor het malen van voergraan en rogge. Op het tussendrijfwerk was bovendien een dynamo aangesloten, die een grote accumulatorbatterij voedde voor de eigen elektriciteitsvoorziening. Deze stroomopwekinstallatie bleef tot op het einde van de jaren twintig in gebruik. In die jaren werd ook een dubbele maalstoel, gebouwd van profielijzer, door de fa. P. Poeth uit Tegelen geplaatst met een liggende Deutz-dieselmotor van ongeveer 20 PK. Deze combinatie werd echter in 1929 verkocht in verband met de elektrificatie van de molen.
Voor de aandrijving van het spoorwiel was een gewone elektromotor voorzien van een klein tandwiel verticaal op een zwenkbare voet tegen de maalstoel gebouwd. Bij gebrek aan water kon met de bestaande inrichting elektrisch worden gemalen, dit ging echter met veel lawaai gepaard. De geluidsoverlast was zo groot, dat het niet prettig was om op deze wijze te malen.
In 1948 werd de molen tot magazijn verbouwd en ingericht met een hamermolen en een mengerij voor veevoer. De turbine met maalstoel en gangwerk werden gesloopt en de molentak gedempt. Uiteindelijk werd het bedrijf in 1982 stilgelegd en opgeheven, waarna het bedrijfsgebouw tot woningen werd verbouwd. - nog waarneembaar
Na 1945 verbouwd tot woonhuis