bouwjaar
bestemming

Bemalen van de Oosterpolder, thans op vrijwilige basis

omwentelingen
geschiedenis

De Westermolen is een in 1854 gebouwde achtkante binnenkruier. Hij bemaalt tezamen met een elektrisch gemaal de 725 ha grote Oosterpolder onder Winkel en Nieuwe Niedorp op de Vereenigde Raaksmaats- en Niedorperkoggeboezem.

Bekend is dat al in 1557 in het gebied van de Oosterpolder windbemaling aanwezig was. Tot omstreeks 1734 wordt slechts gesproken over De Oude Molen en De Nieuwe Molen, die beide ten oosten van Lutjewinkel stonden. Pas daarna wordt ook De Westermolen genoemd.
Op een kaart van omstreeks 1680 staat op de plaats van de huidige molen een molen aangegeven met de vermelding Nieuwe Molen wat doet vermoeden dat de versterking van de bemaling met een derde molen toen nog maar net had plaats gehad.

In 1856 werd De Oude Molen, die al enige jaren wegens mankementen had stilgestaan, voor afbraak verkocht. Koper was Jacob van der Stok als gemachtigde van Jan Bolte, Dirk van der Stok en Rens Hartman Langedijk. Deze helen hem afbreken en te Nieuwe Niedorp ten westen van de Dorpsstraat op land van E.Th. Scheltinga Winterberg als zaagmolen herbouwen.
Eén van zijn drie dochters trouwde de houthandelaar Jan Bolte, en door deze familierelatie kreeg de molen (die overigens in 1895 alweer werd gesloopt) de naam De Drie Gezusters.

De Nieuwe Molen werd in 1855 vervijzeld en in 1867 voorzien van ijzeren as en roeden.
Op 26 januari 1890 stortte tijdens een zware storm de kop van de as met het hele wiekenkruis naar beneden, maar de schade was snel hersteld. 
In 1893 bleek de belangstelling voor de invoering van stoombemaling zo groot, dat besloten werd deze molen te slopen en op zijn plaats een stoomgemaal te bouwen. Het in dat jaar gebouwde gemaal werd uitgerust met twee machines, waarvan een de oude molenvijzel aandreef en de ander een centrifugaalpomp, die diende voor de bemaling van een lager polderdeel.

De vermoedelijk in de tweede helft van de 17de eeuw gebouwde Westermolen werd in 1835 van een voor die tijd nogal opzienbarend wiekenkruis, een zogenaamd haspelkruis, voorzien.
De molen brandde in de nacht van 18 op 19 februari 1854 als gevolg van blikseminslag tot de grond toe af. De molen werd herbouwd, echter niet meer als scheprad- maar als vijzelmolen en kreeg in 1875 ijzeren as en roeden.

In 1950 werd naast de molen een elektrisch gemaal gebouwd, dat het oude stoomgemaal verving. Hierna is de windkracht geleidelijk aan steeds meer buiten gebruik geraakt en omstreeks 1968-1969 is de molen geheel op non-actief gezet.

In de jaren 1975-1978 heeft een restauratie plaatsgevonden, waarbij de molen is aangepast aan het in het kader van een ruilverkaveling verlaagde polderpeil. Als gevolg van die ruilverkaveling was het oorspronkelijk te bemalen oppervlak al van 1133 ha tot 725 ha. verminderd. Ook zijn hierdoor enkele onderbemalingen vervallen (die in het verleden een eigen windmolentje hadden). 
Vanwege deze restauratie is het eiken achtkant in vier velden verstijfd met een extra veldkruis en rustte men het wiekenkruis uit met fokken en remkleppen. Dit vanwege de polderpeilverlaging, waardoor de opvoerhoogte ca. 50% hoger was geworden. De hiervoor benodigde grotere energieontwikkeling van het wiekenkruis kon slechts worden bereikt door toepassing van dit wieksysteem. De oorspronkelijke capaciteit bleef zodoende behouden. Ook is de vijzel bij de laatste restauratie aanmerkelijk verlengd om hem voor diepere bemaling geschikt te maken. Om dezelfde reden is toen de achterwaterloop verdiept.

De molen is sinds deze grote ingreep weer geregeld in gebruik voor de bemaling.