bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis

1459 Schuldbekentenis van Johan Jacob Maurits en Nathan van der Elst te Delfshaven voor de stad ten bedrage van 400 gulden, onder verband van hun korenbrandewijnbranderij aan de oostzijde van de Schie te Delfshaven en een stenen moutwindmolen genaamd de Hoekmolen aan de westzijde van de Schie te Delfshaven, 1780; achterop aantekening dat de molen uit dit verband is ontslagen, 1781

 

06-04-1803: De Nieuwe Haagse Nederlandse courant 

De Curateuren in den Insolventen Boedel van OETZONIUS MASMAN en MAGDALENA VAN KAL , EchteLieden , zyn van mening, tenoverstaan van twee Schepenen Commissarissen van Delfshaven, en ten Huize van de Weduwe in de Herbergde Zwaan aldaar  in plaats van op Woensdag den 30 Maart, op Woensdag den 20 April 1803 , des namiddass ten drie uuren, in het openbaar te Veilen , en op Woensdag den 26 dito, des namiddags ten drie uren, finaal afte staan :

No. I. Een  KOORN WYN-BRANDERY, (voorzien van drie'Rouw Ketels en een Disteleer Ketel) met een HUIS en ERVE , en nog een 1 PAKHUIS en ERVE , gelegen aan de Oostzyde van de Schie te Delfshaven , met de daar by behoorende Twee ZEVENTIENDE,  PORTIEN inde MOUTMOLEN, genaamd DE HOEKMOLEN.

No. 2. Een HUIS en ERVE , gelegen als voren ; breder by billetten vermeld, zynde daar omtrent nader onderrichting te bekomen ten Comptoire van den Notaris A. J. de Moraaz te Schiedam , en by E. de Vis en J. van Doesburg , te Delfshaven voornoemt. 



Als moutmolen maalde hij voor elf ketels.
In 1912 kocht de gemeente Rotterdam de molen van eigenaar J. Koenderman en liet hem in februari 1914 afbreken.

Bron: Nieuwe Rotterdamsche Courant 12 november 1919

Oorspronkelijk moutmolen, later korenmolen

De stellinghoogte bedroeg naar schatting ca. 4 meter.