- trivia
Ligging volgens Ten Bruggencate: Dorp, noordoostzijde, tusschen dijk en Merwe; 0,8 km oost, iets NNO kerk. (juli 1925).
Rond de 19e/20e eeuw stonden er 7 industriemolens in Zwijndrecht. Vóór die tijd was er ook al een papiermolen.
Vanaf de brug over de Oude Maas (Zwijndrecht-Dordrecht) gezien naar het oosten, stonden er de volgende industriemolens zaagmolen De Rietvink, zaagmolen De Grienduil, rijstpelmolen De Rozenburg, oliemolen De Eendracht en de oliemolen Welgelegen.
Verder nog ter hoogte van De Rozenburg benedendijks korenmolen Landzigt.
Dit is een fraai gedicht over de molen:
Weeklacht van den "dikken molen" Welgelege
Op een schilderachtig punt, aan de
schoone rivier, heb ik mijn standplaats…
meer dan twee eeuwen lang.
"Welgelege" is mijn naam en… met recht.
Steeds was ik een wellust voor de oogen
van Dordtenaren en vreemdelingen. Schilders
van naam wijdden aan mij hun talent en
kwijnende Misses trachtten, met dweepende
blikken, mijn welgevormde ledematen te
omvatten en op het doek te brengen.
"Welgelege"… Ook mocht ik "Weltevrede"
worden genoemd.
Vroolijk blikte ik in het rond, beurtelings
Naar het zuiden of noorden, naar het oosten
Of westen, en… lustig draaide ik er op los.
Nu echter - sinds eenigen tijd - ben ik
Tot werkeloosheid gedoemd en is mijn tevredenheid geweken.
Niet meer worden mijn wieken door
Kleurige zeilen omspannen, niet meer voel ik
De verrukkelijke trilling mijner ledematen…
Ik sta te druilen en te peinzen, steeds
turende naar het westen…, de zijde van waar
tergende winden mijn onmacht bespotten en
buien en regenvlagen mij in het aangezicht
zwiepen, om tranen te doen druppelen langs
mijn koude en huiverende gestalte…
En… met erger word ik nog bedreigd!
Reeds heeft men een smakeloos gebouw
aan mijn' voet geplaatst, waardoor de omgeving
wordt ontsierd… een reusachtig schilderhuis…
als of men het nodig acht mij als een
gevangene te bewaken!
"Gevangene"? Ja…misschien wel
"ter doodveroordeelde"!
Immers - zal men de berichten in de
nieuwsbladen gelooven -, dan word ik met
afbraak bedreigd.
Afgebroken! Eene rilling vaart mij
door de leden, als ik er aan denk! Ze
zullen beginnen - de snoodaards - mij van
mijn schoonste sieraad, mijn trouwe wieken,
te berooven, mijn hart en ingewanden uit
het lichaam rukken, om mij - verder - misschien -
nog eenigen tijd, als een vormlooze
klomp, ten spot van het Nederlandsche
volk, het aanzijn gunnen.
Wee mij, als dat moet gebeuren!…
Liever dale het hemelvuur, dat mij zoovele
jaren heeft gespaard, op mij neder!
Moge het mij, alvorens het zoover
moet komen, in vlammen doen opgaan!
Zoo jammerde en weeklaagde de arme molen.
En een van zijne trouwe vrienden en
bewonderaars, begreep zijne smart.
Zoo gaarne wilde hij troostgronden aanvoeren,
maar hij kon die niet vinden.
Doch, wat hij wèl kon, was, een afbeelding
van den treurende doen vervaardigen
om ze aan eenige van diens vereerders en
overburen aan te bieden.
Wordt de omgeving nog verder ontsierd,
zoo kunnen wij ons het beeld van den
vriend voor den geest roepen, zooals
eenmaal was en zooals wij hem zoo
gaarne aanschouwden.
Dordrecht, Februari 1904, J.S. Kampff