trivia

Een stuk van de Potroede met het nummer 1727 erop staat in de molen in Puttershoek.
Info: Jan de Witte, 19 oktober 2019

Nieuwsblad voor de Hoeksche Waard en IJselmonde, 11-02-1948
In April-a.s. zal het 300 jaar geleden zijn dat de korenmolen aan de Numanspolderse Dijk zijn eerste zak tarwe maalde. Deze molen, die nu in bouwvallige toestand verkeert, is evenwel niet die van 1648, maar van 1706.
De eerste was een wipkorenmolen, welke de Ambachtsheren gekocht hadden voor f 685.50, maar voor hij kon malen had de inrichting f 1977.05 gekost. De huurders moesten de molen ten hunnen koste onderhouden en na afloop van de huurtermijn weer „loffelijck en prysselijck” overgeven.
Dit schijnt, echter niet belet te hebben, dat het houten toestel ten laatste wrak werd, want in de huurceel van 1691 - de molen werd toen verpacht voor f 310 - staat: „als de molen kwam te verongelukken, omme le te waijen off vallen (’twelck Godt ver- f hoede), sal hij huyrder gehouden wesen in' den voors. molen weder op te regten ende timmeren op zijn eygen kosten en lasten".
Ambachtsheren hebben deze houten molen benevens die te Klaaswaal (gebouwd in 1550) in 1705 in eeuwigdurende erfpacht gegeven aan Jan Janszoon Bogaerd van Oud-Beijerland voor f 435 's jaars, op voorwaarde, dat hij de beide houten molens zou afbreken en ten zijnen koste op dezelfde plaatsen twee nieuwe korenmolens van steen zou bouwen, ten allen tijde zou onderhouden en dat bij verkoop de Ambachtsheren aan zich het recht van naasting voorbehielden, volgens Erfpachtsbrief.
Men houde in het oog, dat Ambachtseren het maalrecht bezaten, dat zij de molenaars hadden overgedragen, welk recht zij ten krachtigste handhaafden. De op- en ingezetenen waren dus verplicht, op straffe van geldboete of uitzetting uit de Heerlijkheid te laten malen op de beide molens in Cromstrijen Men was zeker van klanten, want concurrentie was er niet.
In 1706 ontstonden dus de beide molens, die wij thans kennen, maar voorzeker toen in een andere toestand.
Voorgeschreven was, dat de erfpachter „voor molster ofte maelloon zou genieten sooveel het regt in Strijen is, te men sten drie stuivers van ’t agtendeel tarwe ofte soo iemanden terstont geen gelt en geeft, scheppen het sestiende vat ofte drie pont gewigt van ’t agtendeel; ende van rogge ofte garst van ’t agtendeel twee stuivers en dat alles boven het stuiven, waervoor het agtendeel sal mogen ligter sijn een half pont.

We merken op, dat in deze streken gerekend werd met de Putse en Oud-Beijerlandse graanmaat: „het Last houdende acht en dertig en een halve sakken, de sak twee agchelen en het agchel vier spinten. Het maalloon bedroeg dus 6 stuivers per zak, 231 st. per last, wat mud berekend zou neerkomen op ongeveer 38% cent.
Toen de beide molens niet meer in één hand waren, hadden ze elk de helft der erfpacht gedragen.
Na 1848, toen de grondwet de Heerlijke rechten ophief en daardoor ruimte gaf aan de concurrentie kwam er weldra te Westmaas en te Numansdorp een tweede molen.
Deze werd in 1856 gesticht door Bastiaan Huizert.

Het spreekt vanzelf, dat de oude erfpachtcedulle niet meer voluit van kracht kon blijven; in 1858 werd de jaarlijks te betalen som op verzoek der molenaars uit door
Ambachtsheren verminderd tot op f 100, wat thans door de eigenaar van de Numansdorpse molen nog wordt betaald. De Klaaswaalse bezitter heeft in 1923 de erfpacht afgekocht voor f 1500

In de loop der jaren is het „multergeld" bij herhaling gewijzigd. In 1818 hadden de gemeentebesturen het recht hand het vast te stellen. Toen zou de molenaar voor maalloon genieten van een zak tarwe 45 cent en 1 1/2 pond stuif- of schepmeel, van een zak rogge 40 cent en 1 1/2 pond meel.
De onbillijkste aller belastingen was de impost op het gemaal, in 1806 ingevoerd. Ze bedroeg f 108 op een last tarwe en f 45 op een last rogge. Op deze zwaar drukkende belasting legde gemeente nog 50 opcenten, zodat mud tarwe f 5.85 kostte aan accijns en maalloon.
Daar mesting (veevoeder) vrij was, gaf menige arme drommel het „agcheltje" tarwe, dat zijn kinderen gelezen hadden, als mesting aan, omdat hij de som van 1 gulden, 8 stuivers en 2 penningen, die er behalve het maalloon voor te betalen was, niet bezat. Dan voegden de kommiezen zand bij het graan, en zo is er van 1806 tot 1846 (afschaffing van den de impost) menige „stik” met zand gemeten.