bouwjaar
verdwenen
vernield en kort daarna gesloopt
geschiedenis
Lange tijd heeft Valkenswaard samen met Aalst en Waalre een bestuurlijk geheel gevormd (Heerlijkheid Valkenswaard-Waalre). Pas op het einde van de 18e eeuw gingen de drie dorpen hun eigen weg.

Tot 1368 was de heer van Herlaar tevens heer van Waalre, Valkenswaard en Aalst.
Blijkens het leenboek van Herlaar bezat de heer in de veertiende eeuw ook een leengoed in het gehucht Keersop onder Riethoven, te weten ‘die moelen te Kerspe met allen toebehoirten ende alle die visscherije vander moelen opwairt tot des boevenbempt toe’. (Bron: Rijksarchief Noord-Brabant, Leen- en laatgerechten, 1463-1805, inv. nr. 131 f. 169r). Dit betreft de molen van Keersop (zie aldaar). Vermoedelijk bestond de Loondermolen niet vóór 1368.
Het lijkt namelijk onwaarschijnlijk dat de heer van Herlaar twee molens zou hebben bezeten die amper 1300 m van elkaar verwijderd lagen. Niettemin is het mogelijk dat de Loondermolen eerder bestond en behoord heeft tot de molens die genoemd worden in de cijnslijst van de abdij van Echternach uit het eerste kwart van de dertiende eeuw. De molen zou dan later door de heer van de heerlijkheid verworven zijn, maar bewijzen zijn hiervoor niet gevonden. Het oudste document waarin de molen expliciet genoemd wordt dateert uit 1384. Daarna wordt de molen steeds genoemd als bezit van de heer van de heerlijkheid. Achtereenvolgens waren dat de Van Herlaars, Van Hornes, Van Cuijks, opnieuw de Van Hornes, en Van Rotselaars. Vanaf 1551 was de heerlijkheid gedurende circa 170 jaar eigendom van de familie Van der Clusen. Geen van deze heren woonde in het kasteel van Loon. Waarschijnlijk werd het kasteel pas in de eerste helft van de vijftiende eeuw opgericht.
Ontleend aan: ‘Het herengoed van Waalre. De Heren, het Kasteel en de Loondermolen, circa 1300 - 1940’, onder redactie van Arnoud-Jan Bijsterveld, uitgegeven door Stichting Waalres Erfgoed, 2000.

De Loondermolen werd in 1545 bezocht door een commissie die in opdracht van Karel V de stuwhoogten van de meeste watermolens op de Dommel, de (Peel-) Aa en hun zijrivieren onderzocht. De molen was toen eigendom van de erfgenamen van de heer van Perwijs. In het Plakkaat van 1545 wordt vermeld dat de pegel 1 voet en zes duimen boven de waterplaat gesteld moet worden. Tevens moest een overslag van 22 voet gemaakt worden.

Op 13 maart 1703 stelde Gerardt Huijbert van der Clusen, heer van Isendoorn, Waelre, Weerde ende Aelst, voor de schepenen van Waalre de voorwaarden op die van toepassing waren bij de verhuur van de molen. Hij wilde de Loondermolen verhuren voor acht jaar aan de meest biedende. Het te verhuren complex wordt in de acte aangeduid als 'sijn wel edelheidts waterkorenmolen, genaemt den Loonder Molen ende de huijsinghe, landen ende beemden daer bij gehoorende, soo ende gelijck se selve laetsmael bij Bastiaen Deenen, molenaer, in paghtinge sijn gebruickt ende beseten, tot Waelre aan sijn hoogh edelheidts adelijcks huijsinghe gelegen'. Het betrof dus niet alleen de molen maar ook landerijen en beemden (hooilanden). Tegenover de Loondermolen, ter plaatse van de huidige boerderij, was destijds het Adelijck Huys gelegen, de woonplaats van de Heren van Valkenswaard en Waalre. Lange tijd waren de inwoners van de gehuchten Geenhoven en Loon verplicht hun graan op de molen van 'hun Heer'
te laten malen.
De acte geeft verder een overzicht van de verplichtingen van de pachter aan de verhuurder. Op de eerste plaats moest hij jaarlijks aan de verhuurder '28 mudden rogge' leveren, 'maeten van Eijnthoven, wel en naer behooren gesuijvert'. Een Eindhovense mud bedroeg iets meer dan 3 hectoliter. Ook moest hij betalen voor de slijtage van de molenstenen en wel 'aght carolij guldens voor het afmaelen van jderen duijm' (bijna 3 cm).
Daarnaast was de pachter verplicht de dorpslasten rustende op de molen te betalen en de 'ordinarisse verspondinge', een belasting op onroerend goed. Eventueel nieuwe door de Staat in het leven geroepen belastingen of onverhoopte vijandelijke contributies (in geval van oorlog) zouden door de pachter en verhuurder gelijkelijk worden voldaan. De zuivere pacht van het molencomplex moest ook in guldens voldaan worden; het bod van de hoogste bieder in 170 bedroeg 150 gulden per jaar.
De overeenkomst geeft verder nog een aantal bijzondere voorwaarden te zien zoals de levering aan de verhuurder op Sint Andriesdag (30 november) van 'een gesont vet verken van een hondert ende vijftijgh ponden schoon op de leer, ende vijftijgh ponden wel bereide boter'. Ook verplichtte de pachter zich om jaarlijks vier karren 'Postelsen klote torff (turf) en in den hoff aght karren langh mist (mest)' te leveren. Verder werd van de pachter verwacht dat hij jaarlijks zes vaten koren en een daalder aan de armen van Valkenswaard en vijf gulden aan de armen van Aalst zou schenken. Dat mest destijds een waardevol goedje was blijkt uit de voorwaarde dat de pachter geen mest van zijn land mocht verkopen maar dit op het land moest laten liggen en moest verwerken in de grond.
De kosten van de acte waren ook voor rekening van de pachter. De voorwaarden omschrijven dit als volgt: 'tot schrijfgelt ende copie der verpaghtcedulle seven gulden thien stuijvers aen den Secretaris ende aen de Schepenen voort overstaen en teeckenen der paght seel enen gulden vier stuijvers ende aen den Vorster twee gulden en thien stuijvers ende aen wijnkoop aght guldens'.
'De spaenderen van het houdt het welck aen den molen tot reparatie sal worden gebruijkt'
mag de pachter voor zijn eigen gerief gebruiken. Het verdere hout en het hout dat groeit op de landerijen (het 'schaerhoudt') is echter voorbehouden aan de verhuurder. De verhuurder tenslotte is verplicht tot onderhoud van het onroerend goed zoals reparatie van de 'weegten en wanten en het decken van de huijsinghe ende den molen'. De pachter die in 1703, ondanks deze lijst van verplichtingen, mogelijkheden zag om te komen tot een winstgevende exploitatie van de molen, was Johan Heuvelmans, presidentschepen en molenaar in Dommelen.

Bron: Wim Senders ‘De Loondermolen’ in Kempener Koerier 28 juni 1995. Bronnen/literatuur: Rechterlijk Archief Valkenswaard en Waalre R 169b d.d. 13-03-1703. Contactadres: Secretariaat Heemkundekring Weerderheem.
-----

De Loondermolen is uitsluitend korenmolen geweest. Een opmerkelijk detail is de dakbedekking met leien. Het is mogelijk dat deze afkomstig waren van het in 1867 grotendeels gesloopte adellijke huis. In dat jaar werd het huis verbouwd tot boerderij, die in 1934 uitbrandde en in gewijzigde vorm werd herbouwd. Deze bestaat nog en is bekend als de Kasteelboerderij. Het onderste gedeelte van de naar de Loonderweg gekeerde gevel van deze boerderij is het belangrijkste bovengrondse restant van het middeleeuwse huis.
Het nog aanwezige molenhuis is na te zijn verbrand in 1907 weer herbouwd, en in 1966 grondig verbouwd.
In het molengebouw dat in het begin van de twintigste eeuw met hout beschoten wanden had, waren vrijwel geen vensters. Op de kap was aan beide zijden een kleine dakkapel aangebracht, zoals die op meerdere watermolens in de omgeving voorkwamen. De leibedekking was ook aangebracht op de grote luifel over het waterrad. In de twintigste eeuw is er een korte periode geweest waarin het rad geheel omgeven was door een aanbouw om de kans op vastvriezen te verkleinen. De luifel was daartoe verwijderd.

De molen raakte vrij ernstig beschadigd toen het Nederlandse leger in mei 1940 de brug over de Dommel opblies. Voor zover ik weet is de molen nooit hersteld en is die na enkele jaren geheel afgebroken.

Nico Jurgens, 7 mei 2010.
-----

De molen diende als korenmolen en als schorsmolen.
Bron: "Watermolens in Noord-Brabant vroeger en nu", Ir. Piet-Hein van Halder, 2010.
nog waarneembaar