De driegang bemaalde de Middelpolder op de Raaksmaatsboezem. De middelmolen verdween bij de vervijzeling van de overige molens, de beide andere werden gesloopt na de uitbreiding van het stoomgemaal.
In 1764 was de molenaar op de ondermolen van polderdeel Middelpolder:
Claas Pietersz, daarna Jacob Dam, "begint te contribueeren met 't 2e vierendeel jaerb. Ao. 1764".
Bron: "Memorie ofte Lijste van alle de Gemene molenaars van de Heer Huijgenwaart".
In 1864 klaagde molenaar Pieter van Schagen dat hij de molen zo vaak moest ‘zetten’ bij het naderen en passeren van rijtuigen, en hij verzocht om een vergoeding hiervoor.
In 1888 ging Pieter van Schagen op wachtgeld omdat zijn diensten niet meer nodig waren bij de bemaling. Mocht er toch nog gemalen moeten worden, bedroeg het uurloon ƒ 0,15.