bouwjaar
bestemming

Het malen van graan, thans op vrijwillige basis

omwentelingen
eigendomshistorie

De Molenstichting Geldrop-Mierlo heeft de molen inmiddels overgenomen. Voor die tijd was de molen eigendom van de gemeente. Dit vanaf 1978, daarvoor was de fam. Obbing vanaf 1933 eigenaar.

geschiedenis

De bouwer/eigenaar/molenaar van deze Geldropse beltkorenmolen op een perceel was de uit het Belgische Overpelt afkomstige Anthony Sevens. Uit de schaarse archiefstukken is bekend dat deze molenaar in compagnie met molenaar Dirk Verbeek uit Heeze waarschijnlijk al vóór 1814 de watermolen op de Kleine Dommel in Geldrop en de windmolen in Zesgehuchten bemaalde. Dirk Verbeek was de pachter van voornoemde molens en Sevens was bij hem in dienst als molenaar en dat beiden - om wat voor reden dan ook - onenigheid met elkaar kregen.
Sevens verbrak eind 1841 de samenwerking om in Geldrop een eigen windgraan- en oliemolen te bouwen, waartoe hij op 18 december van dat jaar aan Z.M. Koning Willem II vergunning vroeg. Voor onze (aan ambtelijke rompslomp gewende) tijd wekt het verwondering dat het gemeentebestuur van Geldrop op 5 januari 1842 het proces-verbaal opmaakte en vijf dagen later aan de Commissaris van de Koning liet weten dat er geen bedenkingen tegen het plan bestonden.

Toen de molen op het perceel, genaamd Het Nupke, in 1843 verrezen was, verkreeg Sevens ingevolge de wet van 28 maart 1828 op zijn verzoek vrijdom van grondbelasting voor acht achtereenvolgende jaren. Hij heeft ze niet kunnen volmaken, want hij overleed in 1849 op zestigjarige leeftijd. De erven Sevens zetten de zaak voort en staan dan in het patentregister beschreven als windkorenmolenaar, boekweitmolenaar, moutmolenaar, olieslager en garstpeller. In 1849 volgt zijn 28-jarige zoon Anthonius hem op als molenaar.

Daarna meldt zich weer de familie Verbeek in de persoon van de uit Heeze afkomstige Theodorus Verbeek, een rasechte molenaarszoon, die in 1870 op 38-jarige leeftijd de molen aankoopt. De mulder vestigt zich met zijn vrouw en kinderen vanuit Stiphout in Geldrop. De perceelsaanduiding gewaagt in 1873 van de Kiezelweg en de mulder staat in het laatste patentregister beschreven als windkorenmolenaar, binnenlands koopman in het klein, moutmolenaar, bij afwisseling olieslager.
Als Theodorus Verbeek zich tenslotte uit de zaken terugtrekt, zetten zijn zoons het bedrijf voort, tot in 1919 Josephus Leodardus Verbeek zijn molen verkoopt aan de dan 26-jarige Paulus Joseph Rooymans. Verbeek vertrok naar Boekel, waar hij de standerdmolen had aangekocht. 
Paulus Joseph Rooymans had zich al een jaar eerder vanuit Eersel in Geldrop gevestigd. Als beroep meldt hij: molenaar, reiziger en herbergier. Hij trouwt in Geldrop op 15 juni 1920 met de 22-jarige Wilhelmina Smeets uit Valkenswaard, die in de twaalf jaar jaar erna tenminste acht kinderen ter wereld bracht. 
De in de kadastrale legger als "graanoliemolen aan de Kiezelweg" aangeduide windmolen zal dertien jaar in Rooymans' bezit blijven; hij verkoopt deze in 1933 aan Johannes Bernardus Obbing.
In 1932 komt Obbing met vrouw en kind vanuit Waalre in Geldrop wonen en vestigt zich, na aankoop van de molen in het molenhuis aan de Laarstraat. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: twee dochters en een zoon. Bij de bevrijding van Geldrop in 1944 wordt de elfjarige zoon Antonius door een militair voertuig overreden.
Molenaar Obbing bleef tot aan zijn dood in 1967 zijn beroep uitoefenen. Zijn vrouw was in 1963 overleden, waardoor de molen in eigendom overging naar zijn dochters Hendrika en Johanna.

Vervolgens stond de molen de volgende tien jaar stil, wat leidde tot groot verval. De gemeente Geldrop, die zich in 1949 al verbonden had mulder Obbing niet in de uitoefening van zijn beroep te belemmeren en daarom aan de nieuwe weg, de Molenakker, een open bebouwing voorschreef, liet notarieel vastleggen dat zij bij eventuele verkoop van de molen het recht van voorkeur had.
In 1978 kocht de gemeente Geldrop - na veel vijven en zessen - de molen en vervolgens werd, met grote inzet van molenbouwer Adriaens en diezelfde gemeente, een grote restauratie begonnen die een jaar in beslag zou nemen. Sindsdien is deze molen weer maalvaardig en op vrijwillige basis in bedrijf.

Op 25 februari 2021 gingen beide roeden eruit om grondig te worden nagekeken. Dat laatste voltrok zich snel, want op 22 maart werden zij alweer gestoken. 

Bouwkundig bezien is dit een opmerkelijke molen: wat onmiddellijk opvalt is het zeer grove metselwerk aan de binnenkant: tussen de luizolder en de (bijzonder lage) kapzolder bevindt zich een enorme loze ruimte: deze was vroeger bezet door een zetelkruiwerk. Dit kwam op meer Brabantse molens voor, maar is thans in Nederland verdwenen; in Geldrop zijn nog enkele sporen aanwezig. 
Het huidige, vrij kleine, spoorwiel is, met beide steenschijven, afkomstig uit een andere molen te Geldrop. Vermoedelijk zijn zij hier in 1927 aangebracht vanwege een gunstiger overbrenging. Beide koppel stenen staan ook veel dichter bij elkaar dan vóór 1927 het geval was.
Verder is het bovenwiel overduidelijk niet origineel voor deze molen gemaakt, maar lijkt afkomstig uit een standerdmolen; het is in verhouding erg groot (en nog behoorlijk afgeschrooid om het hier te kunnen laten passen...). 
Onderin de molen bevond zich, zoals in meer Brabantse molens, lang geleden een (enkel) oliewerk. Hiervan zijn nog restanten aanwezig.