trivia

Op de Itter- of Ittersebeek, die langs de dorpen Neeritter en Ittervoort stroomt en daar over een klein gedeelte de landsgrens vormt, lagen vier watermolens op korte afstand van elkaar.
De oorsprong van de beek ligt in de omgeving van Guitrode in het noordelijke deel van Belgisch Limburg en mondt uit in de Maas bij Wessem. Na het passeren van de grens stroomt het water nog grotendeels door de oude bedding langs de beemden en de molens, die een andere bestemming hebben gekregen.
De beek is vanouds smal en het verhang klein, zodat het watertransport gering is. Het verschil tussen het peil van de grondark van de Borghmolen in Kessenich en dat van de Kraekermolen in Thorn was volgens de rapporten van provinciale waterstaat, ongeveer 4,8 m., de beeklengte tussen deze molens bedraagt ongeveer 2900 m., zodat het verhang minder dan 2 millimeter per meter bedroeg. Bovendien kwamen op de bodem veel zandruggen voor die de waterafvoer belemmerden. Werd het water door de bovenmolens opgestuwd dan kregen de ondermolens te weinig water. Van de ondermolens op de Itterbeek stonden de schoepen van de waterraderen vaak in het achterwater zodat zij minder kracht konden ontwikkelen.
-----

Uit onderzoek in het gemeentearchief van Thorn blijkt dat Petrus Grispen ca. 1680 pachter was van de Luyensmolen. Zoals bekend is, hebben zijn nazaten meerdere molens in het Thornse beheerd en/of bezeten. Zo was zijn kleinzoon Joannes molenaar op de Schousmolen, en na hem zijn neef Jan Mathijs.
Huub Grispen, 3 mei 2009.