De molen is gesticht door de Heer van Weert. Als laatste van deze heren wordt gezien Philippe Maurice Joseph d'Alsace d'Henin Lietard, bekend onder de naam van Prince de Chimay. Toen op 1 oktober 1795 het Weerter Land als deel Departement van de Nedermaas bij de Franse Republiek was ingelijfd, werden de roerende en onroerende goederen van de Prince Chimay verbeurd verklaard om op 28 april 1800 ten voordele van de Republiek te worden verkocht.
De molen stond aan de Molenweg op de grens van de gemeenten Weert en Nederweert.
Er zijn over deze molen geen verdere gegevens bekend.
-----
Reeds in 1570 wordt een pachter van de Rosvelter molen genoemd, een zekere Thomas
Aertsz. Maar of hij en zijn opvolgers Sijmon de Mullener (pachter in 1572) daadwerkelijk
woonden op de plek van de molenaarswoning die ons uit latere tijden bekend is, is onbekend. Dat er in 1594 sprake is van ‘de nieuwe molen van Rosveld’ suggereert dat de molen (en woning) in elke geval geen veel oudere ontstaansgeschiedenis zullen hebben gehad.
Met zekerheid weten we dat er in 1709 sprake is van een molenhuis bij de molen. Joost
Janssen Roefs is dan pachter en bewoner van het molenhuis. Daarvan wordt overigens
geschreven dat het in slechte staat verkeert en nodig herstel vergt. De knecht van de
molenaar is in dat jaar Clefas Clefas, die elke nacht op de molen zelf slaapt.
Te Rosveld, pal op de voormalige gemeentegrens van Weert en Nederweert, maar nog juist op Nederweerter grondgebied, bevond zich vroeger een windmolen. Het was een van ‘des heeren molens’ die zoals de naam al suggereert eigendom waren van de Heer van Weert.
Deze molens werden met regelmatige tussenpozen (vaak zes jaar) verpacht werden aan
lokale molenaars. Deze molen, meestal Rosveltermolen genaamd en later ook wel St.
Petrusmolen, was een standerd- of standaardmolen waarvan de oorsprong in de 16e eeuw
lag. Zij werd in 1920 afgebroken waarna het molenterrein akkerland werd. Tegenwoordig ligt de molen op grondgebied van de gemeente Weert.
Circa honderd meter ten zuiden van de molen lag de molenaarswoning. De ouderdom
daarvan staat niet vast. Wel weten we dat het laatste molenhuis daar in 1763 werd opgericht.
Voor de hoofdingang lagen twee dorpels die bestonden uit een halve maalsteen van de
molen, respectievelijk een loper en een ligger met een geschatte diameter van 1,20
m. Daarin een steenhouwersmerk, een Romeins getal XI en de vermelding 282 (dat
laatste waarschijnlijk een gewicht-aanduiding).
In 1800 werden molen en molenhuis uit de goederen van de prins van Chimay geconfisceerd door de Franse bezetters, en gingen zij over in particuliere handen. Enkele jaren later vond restitutie plaats en in 1810 verpachtten Victor de Caraman en zijn eega Josephine de Merode Westerloo het molenhuis voor een periode van 12 jaar aan molenaar Peter Hermans en Elisabeth van der Grinten. In 1830 treffen we er Cleophas Clephas aan, die het huis bewoond samen met twee molenaarsknechten (Mathijs Coumans en Hendrik Kroef). Kort voor 1844 wordt Cleophas ook eigenaar van molen en molenhuis maar hij heeft er niet lang meer gewoond. Vanaf ongeveer 1850 wonen er molenaars uit de familie Jaspers. In 1909 wordt de woning
gesplitst en wonen er de families Van de Voort (landbouwer) en van Bussel (molenaar). Zij huren de woning van JNM Jaspers en kinderen. Dezen bieden het huis met stal, schuur, schop, bakoven en landerijen in 1919 te koop aan, net als de belendende molen. De molen wordt afgebroken en het huis wordt vanaf 1921 bewoond door landbouwer Jacobus Roost. Vanaf de Tweede Wereldoorlog wordt de woning eigendom van, en bewoond door, J.J. Knippenberg. Zijn zoon laat de oude monumentale woning in 1984 afbreken en herbouwen in oude stijl. Daarbij worden de stallen en schuur in de achterbouw gehandhaafd.