1819: De molen werd in 1819 gebouwd door de landbouwer Jan Bollen. 

1827: In 1827 mocht hij de molen ombouwen tot een korenmolen en ook mocht hij er toen een rosmolen bij oprichten. De rosmolen is er echter niet gekomen. 

04-03-1876: Venloosch Weekblad
"Uit Helden schrijft men ons. Vrijdag n/m.: Zoo even geraakte het 8 jarig dochtertje van den landbouwer Peter Engelen op de Hub, onder de wieken van den molen van de weduwe H. Joosten-Bollen. Het kind is zoodanig getroffen, dat men voor het behoud van zijn leven vreest."
Venloosch Weekblad, 11 maart 1876: "Het dochtertje van Peter Engels hetwelk de vorige week onder de wieken van den molen van wed. Joosten-Bollen was geraakt, is nog denzelfde dag aan den gevolgen overleden."

17-05-1890: Venloosch weekblad

Circa 9 uur sloeg de bliksem in een gebouw, bestaande in schuur, stallingen en pakhuis, gelegen in de kom van het dorp Panningen en toebehoorende aan den heer J. W. .loosten -Joosten, dat geheel uitbrandde.

14-05-1895: Limburger koerier

MEIJEL, 13 Mei. Omtrent het ongeluk met den molenaarsknecht alhier kunnen wij nader mededeelen, dat de verongelukte J. Bollen, geboortig van Helden-Panningen en in dienst bij de wed. Yeltmans alhier, bezig was eene herstelling aan de as van den molen te verrichten. Een helper liet de wieken draaien, omdat hij te beter zijn werk zou kunnen verrichten “aar .... e6n wiek greep hem en hij viel, hij werd dood opgenomen. Dit is binnen eenige jaren in ons dorp het tweede ongeval met doodelijken afloop, dat bfl een molen plaats vindt. Men zij derhalve voorzichtig !

Bij de molen aan de overzijde van de huidige Patersstraat, stond de molenaarswoning en een elektrisch aangedreven graanmaalderij. 

16-07-1926: Nieuwe Brielsche Courant
"Te Panningen sloeg de bliksem een molenwiek stuk van den molen van de wed. Joosten."

1927: De molen werd onttakeld en van kap ontdaan. 

17-11-1944: 
De peperbus bleef staan tot 17 november 1944, toen werd hij opgeblazen door oorlogshandelingen.

1945: Het restant werd in 1945 gesloopt. 

Bron: De Molens van Limburg, blz. 533.