bouwjaar
herbouwd
verdwenen
1916 verplaatst onderbouw na 1937
verplaatst naar
geschiedenis
De herbouwde molen van de Firma E. Bontjema en zonen kreeg als naam "de Ph(o)enix" en had een vlucht van 72 voet (ruim 21 meter).

Al in 1857 deed de firma de houthandel over aan Simon van Hulst (1836-1898) en na de dood van vader Egbert Bontjema (1793-1858) verkochten de erven in 1859 voor 14.846 gulden ook de molen aan Van Hulst. Op 12 mei 1859 startte die laatste als uitbater van de zaagmolen.

Simon dreef de houthandel en molen kennelijk met succes, maar wilde uiteraard zoveel mogelijk kosten besparen. Eind 1873 probeerde hij vrijstelling te krijgen van de betaling van walgeld voor zijn houtvlotten, maar de gemeenteraad wees dat af. In 1877 vormde Simon een vennootschap met zijn zoon Willem van Hulst (1861-1939). Samen zouden ze onder hun naam het bedrijf nog draaiende houden tot in 1894. De molen werd toen voor 2800 gulden overgedaan aan Gerben Dirks Ypma (1843-1900).

De vennootschap werd hierop ontbonden en de resterende goederen, vooral hout maar ook twee wagens en twee pramen, bij boelgoed verkocht. Toen Ypma kwam te overlijden werden de molen "de Phenix" en de erbij gelegen dubbele knechtswoning opnieuw geveild. Koper was de bekende houthandelaar Jan Taedes van de Wint (1854-1932) en hij betaalde resp. 3340 en 1364 gulden. Opnieuw werd er een boelgoed gehouden, nu voor de weduwe Ypma, en daarbij werden naast houtwaren ook een mallejan, drie sleden, ladder, praam, schouw, piekebak, schalen en gewicht, spijkers, draadnagels etc. verkocht.

De molen werd toen gedreven door de Fa. J.T. van de Wint & zoon, die ook de zaagmolen aan de Dokkumer Ee ("de Visser") bezat. In 1914 liet de firma weten dat de zaak aan het Zuidvliet opgeheven was: in 1913 was de molen aan het Zuidvliet voor 7500 gulden overgedaan aan Hermann Heinrich Schröder (1870-1953), fabrikant van cement, cementsteen en ijzerwerken. Het jaar daarop diende Schröder een verzoek in om een elektromotor van 20 pk in de molen te mogen plaatsen. In 1917 verscheen een advertentie in "de Molenaar", waarin de bovenbouw van de molen werd aangeboden. Deze verhuisde datzelfde jaar nog naar Marrum, waar een poldermolen was afgebrand, en staat daar nog steeds onder de naam "de Phenix".

Het bedrijf in Leeuwarden kende als adres Zuidvliet 420 en in 1919 deed Schröder het over aan Tjeerd Harmens Kolk (1885-1956), handelaar in bouwmaterialen. De bovenbouw van de molen was toen al verdwenen, maar de onderbouw bleef in gebruik bij de Fa. Kolk en Postma die in 1920 ook de overige bezittingen van de naar Rijswijk vertrokken Schröder overnam. Deze firma, ook wel Fa. Kolk & co. genoemd, was ontstaan doordat koopman en aannemer Jurjen Klazes Postma (1875-1958) zich eind 1919 met Kolk verbond. Eind 1922 werd deze vennootschap echter weer ontbonden en ging Kolk een nieuwe aan met drie stadgenoten (Thomas van der Noord, Theunis Kuperus en Fokke van der Velde). De onderbouw van de molen bleef naast het bedrijf staan en verdween pas in de loop van de jaren dertig.

Dick Bunskoeke, 12 mei 2014.