bouwjaar
circa
verdwenen
geschiedenis
De molen moet kort na 1500 bij de Ahof gebouwd zijn, de molenrechten gingen waarschijnlijk over van de Grevinkhof. De Ahof was later ook in handen van de familie Grevink. Vanaf 1502 zijn vermeldingen van de molen bekend, ondermeer over de inkomsten van de rentmeester.

De molen had aan weerszijden van de beek raderen. Op de linkeroever stond de oliemolen (rad 4,42 m Ø) , op de rechteroever de runmolen (rad 4,66 m Ø) en daarbovenliggend de graanmolen.

In 1562 bleek de Aaltense watermolen een ruïne te zijn, maar darana wordt hij toch weer geregeld vermeld. Op 9 februari 1707 kwam de Ahof met "den Erfpagt van de Aaltense Watermole" in handen van de familie Arentsen/Arentzen.

In 1739 deden de moleneigenaars Bernardus Arentzen en Gerrit Jan Heusinkveld hun beklag over de concurrentie door vele rosmolens rondom Aalten, terwijl zij toch telkens kosten moesten maken om de watermolen in goede staat te houden. In 1758 wordt vermeld dat het bestuur van de stad Bredevoort bij wateroverlast het recht had de schutten bij de Ahof op te trekken en mee te nemen naar hun stad.

Omstreeks 1830 wordt vermeld dat de graanmolen 2 schepraderen en drie koppel stenen had, en de oliemolen één scheprad en drie stampers, die bij gebrek aan water ook door paarden aangedreven kon worden. Hoewel de molen 3 onderslagraderen had, kon vanaf 1840 bij laagwater een klein bovenslagrad met aparte waterloop ingezet worden voor de graanmolen.

Rond 1900 moet de molen zijn verdwenen. Tegen die tijd was alleen het rad van de graanmolen nog aanwezig, en op foto's van die tijd is te zien dat het hele complex in verval was geraakt. Bij de werkzaamheden aan de Slinge in 1969 moesten ca. 200 heipalen worden verwijderd, slechts een muurrestant herinnert nu nog aan de molen.

Bron: "Molens, Mulders, Meesters", Hagens. Verzameling H. van der Kaay.