trivia
Gedicht van K. de Groot uit Oudendijk, 18 april 1877.
Naar aanleiding van den afgebroken molen en het daarvoor te bouwen STOOMGEMAAL in den Polder Beetskoog, te Oudendijk.

Wat draagt alles om ons hene
’t Merk van onbestendigheid
Wat bestaat moet welhaast wijken
Voor de magt van Vader tijd.

Wat men eens in geestdrift bouwde
Voor het heil der Maatschappij
Zelfs onmisbaar dorst te achten
Blijk welhaast van geen waardij.

Wat ons meester eens ontvouwde
En tot rigtsnoer had gesteld
Dat verging in later jaren
Met den tijd die hene snelt.

Ieder tijdperk heeft zijn vinding
Op het praktische gebied
En de vinder streelt de hope
Op een zegenrijk verschiet.

Heil die helden, die verlichting
Spreiden in een wijden kring
Zij verdienen meer dan achting
Eerbied en bewondering.

Voor hun moedig voorwaartsstreven
Naar een goed en edel doel
Strijden tegen ’t stout vooroordeel
Onder ’t heiligst pligtgevoel.

Ook voor landbouw gaan de kunsten
En de wetenschep vooruit
En men roemt der ed’len wilskracht
Door een vindingrijke magt.

Diende ons eertijds onbeteugeld
Slechts der winden ruwe kracht
Voortaan dwingt men d’elementen
En hun vaak en kloek besluit.

Onafhanklijk van den windstroom
Wordt het water weggestoomd
Welk een wondre kunstbewerking
Wie had oudtijds dat gedroomd.

Dit zal ook de KOOG ervaren
Haast prijkt daar ook zulks een reus
En de landman prijst bij voorbaat
Zulks een loflijk wijze keus.

Reeds ziet men den kleine molen
Niet meer op zijnen stand meer staan
Want door kracht van mokerslagen
Is hij in het niet vergaan.