De Ruiter behoorde tot de eerstelingen onder de Zaanse molens. Toen deze molen werd gebouwd was Zaandam nog maar een klein dorpje dat was geconcentreerd rond de dam in de Zaan. De molen verscheen aan de rand van het toenmalige Zaandam en was beslist een standerdmolen.
Op 15 juni 1439 werd door de Gravin van Holland, Margareta van Bourgondië, het privilege verleend, “voor 't setten van de Kooren-moolen tot Zaardam inde Moolenbuyrt.” Een gedeelte uit het privilege van Margareta van Bourgondië luidde als volgt:”Margareta van Bourgondien, by den ghenaden Godts palsgravinne opten Rijn, Hertoginne in Beyeren, Gravinne van Henegouwen, van Holland, van Zeelandt, ende Vrouwe van West-Vrieslandt: Doen kond allen luyden, alsoo onse Ondersaten van Westzaanden ende Crommenie, ons tot veel stonden ootmoedelijcken te kennen hebben ghegheven van groote ghebreke ende moeyenisse, die sy binnen den selven onse Ambachte dagelijcx hebben van hare Malinge, overmidts dat wij geen moolens aldaer deser tijdt en hebben, ende sij daeromme buyten onser voorsz. Heerlijckheden met haer Kooren ter Moolen trecken moeten ’t welck hun hinderlijcken ende moedelijcken is, naer dat wij inde waerheydt vernemen, ende hebben oock daerom tot veel tijden aen ons ootmoedelijck vervolght ende versocht, dat wij een moolen aldaer binnen onse voorsz. Heerlijckhede woude setten ende doen maecken. of dat wij yemandt wouden beloven ende consenteren, aldaer een te doen moghen setten ende doen maecken.” De molen was het eigendom van Heer Gerrit van Poelgeest, die hem verhuurde aan een molenaar. De eerste voorganger van De Ruiter was een zgn. dwangmolen, dit hield in dat de ingezetenen van Zaandam verplicht waren om hun graan op deze molen te laten malen.
Op 11 februari 1444 verkocht Heer Gerrit van Poelgeest de molen aan de kerkmeesters van Westzaanden en aan de kapelmeesters van Oostzaanden, zij betaalden hem voor de molen 290 gouden Rijnse guldens. Wel werd met de koop vastgelegd dat de molen niet meer als “dwangmolen” in gebruik zou zijn, waardoor iedereen in Zaandam kon kiezen waar hij zijn graan wilde laten malen. Niet lang daarna verkochten de kapelmeesters van Oostzaanden, hun helft van de molen aan die van Westzaanden met bepaalde voorwaarden.
In 1572 werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog de gehele omgeving van de Dam op last van de Graaf van Bossu geplunderd en in brand gestoken. Dit gebeurde omdat, volgens Bossu, de bebouwing in de omgeving van de Dam de verdediging van Zaandam belemmerde. Er zijn toen 130 woningen verbrand en het is vrijwel zeker dat ook de standaardmolen in die tijd verdween.
Na het verdwijnen van de molen heeft Zaandam een korte tijd geen meelmolen gehad. In 1579 werd het molenaar Cornelis Thijsz., door de regenten van de Banne Westzanen en Sanerdam, vergund om een nieuwe molen te bouwen op de plaats van zijn verbrande voorganger. Ook deze molen was een standerdmolen.
In 1628 willen de Friese Doopsgezinden een groot gebedshuis bouwen, pal ten noorden van De Ruiter, de molenaar tekent hiertegen bezwaar aan, wat niet mocht baten. Het gebedshuis werd gebouwd, maar de molenaar kreeg wel een schadevergoeding van Fl.210,-.
Op 9 april 1637 kochten Claes Jansz. Broocker en Ghijsbert Pietersz. Ghijsen c.s. van Jan Lammertsz. Molenaar het volgende:”Den molen van West-Zaandam met het halve erf en twee huizen op dat erf staande, voor een som van Fl.4800,-, de molen staende in de Molenbuert belent ten noorden Symon Michielsz. en ten zuiden Lijsbet Claesdr.” In 1639 werd de standerdmolen gesloopt, waarom dit gebeurde is niet helemaal duidelijk. Mogelijk kon de standerdmolen het werk niet meer aan.
Enkele jaren eerder had Zaandam-Oost een nieuwe meelmolen gekregen, nl. “de Haan”. Deze reus onder de Zaanse molens bezat een vlucht van maar liefst 28 meter. In Zaandam-West wilden ze schijnbaar niet achterblijven met de productie, waardoor men besloot een nieuwe molen te bouwen. De nieuwe molen was een grote achtkante molen die boven de bebouwing uitstak. Zijn model zal niet veel hebben afgeweken van de meelmolens “de Bleeke Dood” en “de Witte Vlinder”. De nieuwe molen bezat minstens drie koppel maalstenen.
Tussen de molenaars is altijd zeer veel strijd geweest over het vaststellen van het maalloon en over concurrentie onderling, menigmaal zijn conflicten voor de rechter uitgevochten. De bouw van een tweede molen in Zaandam-West werd stilgelegd en aan de bouw van de Zaandijker meelmolen “de Bleeke Dood” ging een langdurige strijd vooraf. Later werden er contracten afgesloten waarin de Zaandammer meelmolenaars vastlegden dat zij geen klanten van elkaar zullen afnemen. Verder besloten zij om dezelfde maallonen te gebruiken.
De Zaanse meelmolens werden niet alleen gebruikt voor het malen van consumptiemeel, maar ook voor het breken van tarwe voor de stijfselproductie.
Op 9 februari 1645 verkochten Claes Jansz. Broocker c.s.:”een Corenmolen, erff en molenschuyt, staende en leggende op Saerdam in de Molenbuert”, voor Fl.5235,- aan Claes Luytsz. Drey. Erg lang zou Claes Drey niet met de molen malen, want twee maanden later verkocht hij de molen voor Fl.5500,- aan Willem Jorisz. uit Schermerhorn. D.d. 16 oktober 1660 verkochten de voogden en weduwe van de minderjarige kinderen van Zaliger Willem Jorisz. het volgende:”Seeckere Coorenmolen gent. de Ruyter ende erff met twee molenschuijten, een groote sleede, noch twee molensteenen, die nyet gaen, 6 dubbelde seylen, dat met zyn gaende ende loopent werck, drye paer gaende molensteenen, voorts met de appendentie ende dependentie van dien.” De Ruiter werd voor Fl.8625,- gekocht door Aeryaen Loeruisens. Hierna had De Ruiter gedurende de zeventiende en achttiende eeuw nog vele eigenaars die alle korte of lange tijd een part in de molen bezaten (*). Ook de kerk zou later weer een aandeel in De Ruiter bezitten.
Op 21 juli 1810 werd het volgende geveild: “No.1 Een capitale hechte sterke en welgeconditioneerde koornmolen in het quohier der verponding bekend met No. 1243, en aanhorigheden, strekkende van de weg af tot zo verre beoosten de molen alt ’t zelve op ’t erf van ’t navolgende perceel No. 2 is afgebakend, staande en gelegen te Westzaandam in de Molen buurt aan de weg belend ten zuiden het molenglop en ten noorden het perceel No. 2. De overneming bedraagt Fl.600,- en de molen is geassureerd bij de brandassurantie Compagnie te Amsterdam tot 14 van Oogstmaand voor Fl.10000,-.
No.2 Een capitaal hecht sterk en weldoortimmerd huis No. 761 met tuin en erve, strekkende gedeeltelijk voor van de weg langs de noordkant van ’t afgebakende erf van perceel No. 1 regt door langs de sloot van het molenglop tot aan de Agterzaan, belend ten noorden Gerrit Zwaan en ten zuiden gedeeltelijk perceel No. 1 en overigens de voorsz. sloot. Overneming Fl.100,-.” De beide objecten werden voor een bedrag van Fl.9400,- gekocht door Cornelis Visser, een Zaandammer houthandelaar. Na zijn overlijden in 1823 werd De Ruiter verdeeld onder twee van zijn neven nl. Gerrit Visser en Vasterd Vas Visser. Op 18 juli 1835 ontstond er een brand in de meelmolen die echter vlug geblust kan worden, de schade viel dan ook mee.
Op 12 februari 1836 verkocht Vasterd Vas Visser zijn aandeel in De Ruiter aan Gerrit Visser zodat die nu de gehele molen in zijn bezit had. Vaster Vas werd olieslager te Wormerveer en bezat o.a. de oliemolens “de Mol” en “de Liefde”. Echter enkele jaren later deed hij deze molens weer van de hand.
Gerrit Visser bleef naast de meelmolen werken met diverse Westzaandammer houtzaagmolens. Zo bezat hij o.a.“de Breeuwer”, “de Dienst Jacobs”, “de Oranjeboom”, “het Lusthof”, “de Gekroonde Liefde” en “de Eikenboom”.
Op 16 februari 1850 verkocht Gerrit Visser De Ruiter aan Jan van Voorst voor een bedrag van maar liefst Fl.11000,-. Hoogst waarschijnlijk was Jan van Voorst reeds enkele jaren molenaar van De Ruiter en kreeg hij nu de kans om voor zichzelf te gaan beginnen. Negen jaar zou De Ruiter het eigendom blijven van Jan van Voorst. Op 15 maart 1859 verkocht Van Voorst de meelmolen aan zijn broer Gerardus van Voorst voor een bedrag van Fl.7000,-. Deze Van Voorst werkte niet lang met De Ruiter. Waarschijnlijk heeft hij met de molen goede zaken gedaan, want in 1862 staat hij te boek als commissionair in granen en zaden en is hij verhuisd naar Groningen. Op 20 december van eerdergenoemd jaar verkocht de broer van Gerardus van Voorst, Hendrik van Voorst, het volgende: “Den meelmolen de Ruyter met deszelfs omgaande en staande werk of gereedschappen, woonhuis, tuin erf en verdere aanhoorigheden.” Voor een bedrag van Fl.6000,- ging dit alles over in handen van de Wormerveerder koopman Cornelis Prins Simonszoon. Of Cornelis Prins nog daadwerkelijk met de molen heeft gemalen is niet bekend. In de zomer van 1864 werd De Ruiter gesloopt. De gemeente van Zaandam had zijn plaats gekozen voor de bouw van de nieuwe H.B.S. Op 24 september 1864 verkocht Cornelis Prins het erf van de molen aan de gemeente Zaandam voor Fl.5300,-. Kort hierna werd een begin gemaakt met de bouw van de nieuwe school.
Hoogst waarschijnlijk is het binnenwerk van De Ruiter hergebruikt in de korenmolen van Aalsmeer, De Zwarte Ruiter.
Bronnen:
- “Zaanlandsch jaarboek over het jaar 1932”, G.J. Honig en S. Lootsma 1932 blz.181-220.
- “Zaanlandsch jaarboek over het jaar 1934”, G.J. Honig en S. Lootsma 1934 blz. 49-90.
F. Rol, Zaandijk.
-----
(*) Op 5 november 1675 maakten de schepenen van de Banne Westzaan de volgende transportacte op:
Evert Cornelisz Beeck, korenmolenaar tegenwoordig te Warmenhuizen, bekent geruild te hebben met Aris Arisz, korenmolenaar te Saerdam (Westzaandam), de helft in de meelmolen De Ruijter te Westzaandam tegen de korenmolen met toebehoren te Warmenhuizen.
Bron: GAZ - ORA Wzn 1586-211. (Gemeentearchief Zaanstad).
Ron Couwenhoven, 21 mei 2016.