bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Er bestaat tussen de Leeuwarder en Harlinger oliemolens verwarring over welke molen bij welke naam hoort. Bunskoeke heeft de meest waarschijnlijke naamgeving afgeleid, die tegengesteld is aan de eerdere situatie. Dat betekent dat gegevens van deze twee molens in het verleden verwisseld kunnen zijn en dat tegenstrijdigheden in de naamgeving tussen deze twee molens in andere bronnen dus voor kunnen komen Red.

Onderstaande informatie is gebaseerd op "molens, mensen, bedrijven - overzicht van vijf eeuwen Harlinger bedrijfsmolens op windkracht", drs. D.M. Bunskoeke, Beilen, 2016.

In 1690 stichtten de Harlinger kooplieden Sijmen Jacobs, Andries Douwes en Bente Roelofs Alles een oliemolen op een stuk land ten westen van de houtzaagmolen bij het Beitzegat, in de hoek ten noorden en oosten van de Bolswardervaart. De molen werd op basis van een bewaard gebleven uitgebreid bestek (opgenomen in het boek van Bunskoeke) gebouwd door Jan Pijtters uit Vijfhuizen (bij Franeker) voor 6000 guldens en een gouden dukaat voor zijn vrouw. Oplevering van de molen vond plaats op 5 oktober 1691. Volgens bestek had de molen een vlucht van 78 voet, bij een verkoop in 1893 werd een vlucht vermeld van 76 voet.

Sijmen exploiteerde als meester olieslager de molen. Hij kocht in 1694 het derde deel van de heerlijcke nieuwe olijmolen met grond en woning van Andries. Sijmen probeerde ook het 1/3 aandeel van Bente te kopen, maar door een onduidelijke boedelverdeling na diens dood (al voor 1694) lukte dat pas na veel pogingen in 1713. Sijmen overleed in 1715. Zijn weduwe Claeske Andries zette de zaak voort, zijn zoon Jan Sijmens werd de molenaar. De betalingen voor de aankoop in 1713 waren waarschijnlijk door de dood van Sijmen niet voldaan, want in 1726 moest zoon Jan alsnog 2/15 van de molen kopen van de erven van Bente. Daarmee was hij vanaf dat moment volledig eigenaar van de molen.

Bij de dood van Jan rond 1730 werd de molen verder gerund door zijn aangetrouwde neef koopman Jacob Jarigs van der Leij (getrouwd met nicht Aaltje Andries). E.e.a. blijkt uit een verklaring uit 1734 van olieslagersknecht Pier Jans die sinds 1711 op de molen had gewerkt. Die verklaring was nodig in een rechtzaak aangespannen door Sijmon Jacobs jr, gelijknamige kleinzoon van één van de de stichters, en Jacob Jarigs over de erfenis van Jan. Sijmen jr. won de rechtszaak, maar het is onduidelijk welk deel aan hem werd toegekend.

In 1735 verkocht Aaltje Andries 2/3 aandeel in haar drie oliemolens, de Harlinger, Leeuwarder en Sneker aan Teunis en Jan Jarigs van der Leij, (half)broers van haar man, voor 18000 gulden, een kapitaal bedrag in die tijd. Uit de verkoop blijkt dus ook de naam van deze molen op dat moment, de Harlinger oliemolen. In 1748 kochten de broers het resterende 1/3 molenaandeel van Aaltje. Zij en haar man waren op dat moment praktisch failliet.

Na de dood van zijn broer exploiteerde Teunis de molen verder alleen. In 1766 verkocht hij de molen aan koopman Daniël Heinsius, die hem in 1769 alweer doorverkocht aan Jelle Wildschut. In het contract werd hierbij de molen aangeduid als in de wandeling de Harlinger molen genaamd en bij de molen hoorde opstallen voortijds tot de zogenaamde dog afgebrande Leeuwarder molen behoord hebbende en meede op voorseijde land staande.

Toen Jelle overleed in 1814 ging het vruchtgebruik van de molen naar zijn vrouw, Baudina Stinstra (zij overleed in 1821). Het formele eigendom van de molen liet hij echter na aan haar nichtje Anne Stinstra en haar man, de doopsgezinde koopman Jan Sikkes IJzenbeek. Sjoerd Geerst de Beer, stiefzoon van de molenaar van de Bildtpoortsmolen, werkte hier zeker vanaf 1822 tot aan zijn dood in 1842 als olieslagersknecht. Jan Sikkes IJzenbeek overleed in 1862 en de molen werd verkocht aan broers Tiete Wigles Anema uit Kiswerd, Wiebe Wigles Anema uit Achlum en hun zwager Jelle Harmens Kroon uit Leeuwarden. Als fa. Anema & co zetten ze het bedrijf voort en in 1878 kwam Wypke Sikkes Postma, schoonzoon van Jelle en zwager van Tiete erbij als vierde eigenaar. In 1879 werd een stoommachine bijgeplaatst.

Economisch ging het niet goed. Toen de rekeningen niet meer betaald konden worden, werd de molen te koop gezet. In 1893 werd de molen verkocht aan Jan Gerrits Meijer uit Leeuwarden en Lolke de Bruin en Hugo Leonardus Molenaar uit Harlingen. Zij meldden dat de levering van lijn- en raapkoeken en lijn- en raapolie gewoon door zou gaan. Wypke Postma bleef als vertegenwoordiger werkzaam. Olieslagersknecht Klaas Tietes de Groot werkte tot zijn dood in 1910 op de molen.

Al in 1897 werd de molen verkocht aan Jan Westendorp uit Workum. In 1915 verkocht hij de molen aan Romke Baukes Kalma, Meine Staal (beiden uit Wanswerd) en Jacob Timmermans uit Ferwerd, die de molen sloopten. In 1915 waren er afbraakgoederen van de molen te koop waaronder de as, roeden van 21 meter en de stoommachine van 18 pk.