- trivia
De kruitmolen van Purmerend, opgericht door enige Amsterdamse zakenlieden die hiervoor in eigen stad geen vergunning kregen, ontleende haar naam aan Jacob Munnik, op wiens land in 1666 de molen werd gebouwd.
Op 18 april 1701 ontplofte het kruit, waarbij drie personen de dood vonden en twee gewond werden. Door de ontploffing was een brandend stuk hout op de kruitopslagplaats terecht gekomen en slechts tegen aanbieding van een grote som gelds was Jacob, bijgenaamd "de gouden tulp", bereid het hout te verwijderen, waardoor een nog grotere ramp werd voorkomen.
Op 14 september 1776 volgde een tweede ontploffing, waarbij alle ruiten aan de zuidkant der stad sneuvelden en grote scheuren ontstonden in regenbakken, kelders en muren.
In 1832 besloot het stadsbestuur de molen af te breken.
Bron: "De geschiedenis van Purmerend" door Piet Huurdeman, 1975.
-----
Het bedrijf staat duidelijk aangegeven als sectie B, nr. 274 op de kadastrale kaart uit 1813, zie Waterlands Archief, volgnr. KA02134. De bocht waarmee het Noordhollands Kanaal om de kruitfabriek werd aangelegd, bestaat heden ten dage nog steeds!
Op de kadasterkaart staan een heel eind buiten het bedrijfsterrein de twee stoven aangegeven, nrs. 280 en 282.
-----
Algemene informatie over kruitmolens
Buskruitmolens stonden vanwege het gevaar voor ontploffing en branden ver buiten de steden. Ook mochten de diverse gebouwen niet dicht op elkaar staan. Een complex bestond meestal uit vier rosmolens, stallen voor de paarden, een kruittoren, een smederij en timmerplaats, een of twee stoven, een menghal een korrelhuis en enkele arbeiderswoningen.
Na het zuiveren van de grondstoffen salpeter, houtskool en zwavel, werden deze door rosmolens fijngemalen.
In Leiden bevind zich nog een buskruit-kollergang die jarenlang in het Leger- en Wapenmuseum heeft gestaan. Bij de verhuizing van dit museum naar Delft wilde men de kollergang kwijt en is hij toen naast molen "de Valk" (molenmuseum) geplaatst De Kollergang was gelijk aan die van een oliemolen hoewel de kantstenen iets kleiner waren. Aan weerskanten van de houten spil draaiden de kantstenen over een ligger. Een overbrenging was niet nodig omdat het paardom de kollergang liep. Waar de drie stangen (twee vanaf elk uiteinde van de as en een van de spil) bij elkaar kwamen kon het paard ingespannen worden. Bij het fijnmalen kon het voorkomen dat de kantsteen de ligger raakte en dan vuur sloeg. Een dergelijk brandje noemde men "panslag", omdat de pannen van de rosmolen naar beneden kwamen.
Na het fijnmalen ging het mengsel naar de menghal en vervolgens naar het korrelhuis waar het werd gegranuleerd. Tenslotte werden de natte korrels in een stoof (drooginrichting (zie ook ros-verfmolens). Zo'n stoof bestond uit twee vertrekken: het voorvertrek en de grote droogruimte. Het kruid werd in grote grenen bakken met elk 194 pond kruit aan de muur gehangen. Gedurende 8 tot 10 dagen werd de kachel met kolen gestookt. In de molen van Purmerend konden in de stoof 132 bakken met elk 194 pond kruit worden gedroogd. In totaal ruim 25000 pond kruit. Na droging bleef er ongeveer 20000 pond kruit over. In het kleinere voorvertrek werd het gedroogde kruit in vaten verpakt en in de kruittoren opgeslagen.
Andere kruitmolens verging het in de 19e eeuw net als De Munnik. De Krijgsman was de enige die het stoomtijdperk haalde. In 1869 werden daar de rosmolens vervangen door de stoommachine en dit betekende dus het einde van de buskruitmolens in ons land.