- bouwjaar
- verdwenen
-
verplaatst
- verplaatst naar
- geschiedenis
-
De Valk stond als oliemolen ten westen van de ringsloot van de Beemster en werd ten noorden belend door Louris Sijmonsz Olij.
-----
Waarschijnlijk is de volgende windbrief (het recht om een molen te mogen bouwen en exploiteren) afgegeven voor deze molen:
Op 22 april 1638 werd voor de erfpachtsom van 2 pond een windbrief voor een olijmolen te De Rijp, Ringsloot, verstrekt aan IJsbrant Jansz. de Lange van De Rijp.
Bron en algemene informatie: www.gahetna.nl, index Grafelijkheidsrekenkamer: windrechten (molens).
Voor oliemolens in De Rijp zijn in de 17e eeuw in totaal 6 windbrieven afgegeven. Tevens zijn er 4 of 5 oliemolens met naam bekend uit De Rijp, namelijk deze De Valk, De Uil (molen 08609), De Beer (molen 07196), De Winthont (molen 08607) en mogelijk De Ruijter (molen 6617 of 14236). Van die 6 is er slechts één die expliciet naast de ringsloot stond, deze De Valk.
-----
Dit is de oliemolen die op miraculeuze wijze de grote brand van De Rijp in 1654 overleefde, die meer dan 2/3 van het dorp en 2 molens in de as legde. Volgens de verslagen begon de rietgedekte molen wel te smeulen, maar vloog hij niet in brand (zie ook molen 16167). Uitgever Jan Philipsz. Schabaeltje uit Amsterdam vertelt het zo in zijn beschrijving van de brand, opgenomen in zijn tweede uitgave van Jan Adriaansz. Leegwater's Een Kleyn Cronykje (blz. 20, komma's voor de leesbaarheid toegevoegd): Nog grooter wonder is 't dat een Wint Oly moolen, staande op het Oost-eint, die van boven tot beneden met riet was gedekt en door de vliegende vonken tot tweemaal den brand gevat hadde, t'elkens uitgegaan is en hoewel men zeit dat het omgaan van dezelve moolen met eenige weerbieding der Eigenaars de behoudenis daarvan heeft veroorzaakt, is 't niettemin boven 't begryp van menschen hoe den brand, die met een opene sterken wint in 't riet drukte, daaruit heeft konnen geraaken, daar zoo grooten menigte van huizen, schoonder kans hebbende, evenwel tot den bodem toe vernielt zijn.
-----
Op 5 februari 1710 compareerde voor schout en schepenen van De Rijp Jan Gerritsz. Bijl, koopman afkomstig uit Schagen. Hij verklaarde verkocht te hebben voor ƒ 900 aan de erfgenamen van Symon Albertsz. en Diewertje Keses, wonende te Zaandam op 't Kalf, voor de helft en Willem Cornelisz. de Lange wonende te Assendelft, voor de andere helft: "Een olijmolen met desselfs erf roerende goederen en gereetschap", staande en liggende tot De Rijp. De zuiderschuur was bij de koop niet inbegrepen en bleef op het erf staan. De kopers waren van mening om de molen "daar van daen te doen voeren en te brengen tot Saardam op het Kalf".
Ongetwijfeld hebben Simon Allertsz., Dieuwertje Keeses en Willem de Lange afgezien van de verplaatsing en heeft De Lange later een totaal nieuwe molen laten bouwen, namelijk pelmolen Het Wapen van Assendelft/ 't Hinkend Vool (molen 06654 w).
Uit een afschrift van een acte uit het archief van Pieter Schotsman uit Alkmaar, blijkt namelijk dat de molen op 8 mei 1710 opnieuw werd verkocht. Verkopers waren "Allerts Sijmons als de rato caverende voor de erfgename van Sijmon Allertsz en Dieuwertjen Keeses woonende tot Saardam op het Kalf voor de eene helft en Willem Cornelisz de Lange, wonende tot Essendelft, voor de andere helft." De condities waren het zelfde. De zuiderschuur bleef staan en de molen moest afgebroken worden. Bijl hield de schuur zelf. De prijs was gelijk aan de eerste verkoop: ƒ 900.
De kopers waren Willem Adriaansz. Couwenhoven voor 3/8ste part en Aerjan Crijne voor 1/4 part, beiden uit Zaandijk, en Joris Krijnen Patijn uit Wateringen (3/16de) en Hendrik Jacobsz Suijdervliet uit Maasland (3/16de). Beide Westlanders waren zwagers van Couwenhoven. Zij lieten de molen onder zijn eigen naam naar Zaandijk overbrengen en stelden hem daar als verfmolen De Valk (dbnr. 2046) in gebruik. Het vervoer zal wel per schuit gegaan zijn.
Hieruit blijkt, dat Zaankanters al aan het eind van de zeventiende eeuw actief waren in de molenindustrie buiten de Zaanstreek. Kort na de aankoop van de molen werd deze afgebroken en verplaatst naar zijn nieuwe erf in Zaandijk. Daar werd de Valk ingericht voor het vermalen van diverse soorten verstoffen.
De zuiderschuur van de molen bleef in De Rijp staan. Deze bleef eigendom van de Schager koopman Jan Gerritsz Bijl. De schuur mocht net zolang op het erf blijven staan "als het de kopers of haar regts verkrijgende believen sal en langer niet so dat op het aanseggen van de kopers Jan Gerrits Bijl sijn schuur sal moeten weg halen. De selve kopers sijn meninge om de molen daar vandaen te doen voeren en te brengen agter Saandijk int Saandijkervelt dog nemen aan alle ongelde so ordinaris als extra ordinaris tot Rijp daar van te komen betalen so dat de suijderschuur vrij van ongelde sal sijn."
De kopers betaalden dus alle belastingen, die op het door hen eveneens gekochte erf rusten. Zij betaalden voor de oliemolen ƒ 900,- en voor de losse gereedschappen, die er bij hoorden ƒ 400,-. De Valk kwam op land te staan van Crijne.
Maar alle raadsels rond De Valk zijn hiermee nog niet opgelost. Op 7 januari 1710 sloot Willem Adriaansz. Couwenhoven namelijk al een brandverzekering af voor de molen De Valk. Hij verzekerde de molen toen voor ƒ 70,- in het zogenaamde Papiermakerscontract, waar toen ook veel verfmolens, tabaksstampers en snuifmalers bij waren aangesloten. Maar de verzekering werd afgesloten op het moment, dat De Valk nog niet in Zaandijk was gearriveerd en vier maanden voor de koopovereenkomst in De Rijp werd getekend. Dit zou er op kunnen duiden, dat Couwenhoven al als huurder met de molen werkte, terwijl deze nog aan de Beemsterringvaart stond. Hierover is echter niets bekend.
Bron: Ron Couwenhoven, ook verschenen in “De Windbrief” (uitg. Ver. De Zaanse Molen).