bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Op 14 november 1696 kreeg Claes Jelisz Huijsman de windbrief voor de molen, het ging om een wagenschot- en veerzager.

De Bruinvisch werd op 27 januari 1703 verkocht voor slechts ƒ 700, dit toont aan dat de molen tot de kleinere molens behoorde. In 1726 stond de molen op naam van Claes en Cornelis Gerbrantsz., de molen was toen al ingericht voor het zagen van wagenschot. In 1735 kwam de molen als volgt voor in de boeken: ”een agtkante mole….ingerigt tot wagenschotzager, staande en gelege aan de Hogedijck”.

Pieter Boorsma noemt in zijn boek "Duizend Zaanse molens" twee molens die beide De Bruinvisch heetten en ook allebei aan de Hoogendijk stonden. Zaanse molenkenner Ron Couwenhoven toont aan dat het één en dezelfde molen betreft. Na 1740 werd er niets meer van de zaagmolen vernomen, maar op 13 september 1750 dook de molen op als pelmolen. Kennelijk was de zaagmolen verbouwd of zelfs vernieuwd. Het was geen oliemolen zoals Boorsma vermeldt.

Op 25 juli 1750 werd de Bruinvisch geveild: "staande tot Westzaandam, vooraan op den hoogendijk, belent ten suijden den dijk, ten noorden den dijksloot, ten westen van broek, ten oosten het pad van Jan Sluijk. Staat in de wint op ƒ 8,-". De molen werd niet verkocht. Op 22 augustus 1754 verkochten de kinderen van Claas Gerbrandsz Spinner hem voor ƒ 1350 aan Pieter Jonk, Jan Stark en Pieter de Boer.

Thijs Jansz Noomen (1760-1844) kwam in 1787 aan het bewind. Als gevolg van de pellerscrisis stond de molen vanaf 1790 vijf jaar stil en kwam daarna nog kortstondig in bedrijf. Thijs Nomen verkocht de molen op 7 februari 1797 voor ƒ 1100 aan Pieter Schoen.

Daarna werd de molen gesloopt. Op het erf van de molen werd in 1804 de in Westzaan afgebroken verfmolen "Admiraal Tromp" herbouwd. Hierdoor werd de Admiraal Tromp ook wel "De Bruinvisch" genoemd.

Bronnen:
- "Duizend Zaanse molens" P. Boorsma 1968 blz. 94, 101/103
- "Het olieslagerscontract" R. Couwenhoven 2002 blz. 73
- “250 Zaanse molens” R. Couwenhoven 2001 blz. 42
- "1100 Zaanse Molens", Ron Couwenhoven 2015, blz. 53, 73, 76.