- trivia
Geheugensteuntje
Met behulp van dit vers konden de Dordtenaren de namen van alle oliemolens op het Eiland van Dordrecht onthouden. Op basis van bouw- en sloopjaren van de genoemde molens is het waarschijnlijk tussen 1802 en 1832 gedicht. De olieslagers waren in die tijd allemaal aangesloten bij een confrérie van olieslagers, een soort gilde/broederschap.Het Klaverblad, dat maalt zo snel,
De Karnton, die weet het wel (Waker)
Het Seimpje met zijn kloek verstand,
dat maalt zijn zaadjes kort en kant (De Zwarte Arend)
De Lelie is een mooie blom,
De Waker lacht daar echter om (De Wakende Kraan)
De Reiger staat nogal in het riet,
Waar De Kat zeer fel op ziet
De Oude Ruiter ruitert snel,
De Haan die kraait des morgens wel
De Uil staat reeds voor de ploeg (De Valk)
Als De Sprokkelaar zijn dingen doet (Het Anker)
De Wever weeft zijn garen fijn (De Willem I)
De Zeelt die wil gevangen zijn
De Bakker bakt zijn brood te licht (De Hoop)
De Poortklok heeft dit lied gedicht (De Karper)
Met 'De Bakker' werd door de dichter zonder twijfel aan oliemolen De Hoop gerefereerd, maar in officiële aktes en advertenties is deze molennaam nooit gebruikt. Er is buiten dit molenrijm geen aanwijzing dat de molen ooit met deze naam werd aangeduid. Waarschijnlijk betreft het dichterlijke vrijheid, zoals ook bij enige andere molens in het gedicht, en was de referentie gebaseerd op de standplaats van de molen aan de Bakkersdijk. Mogelijk gebruikte de dichter de verwijzing ook om de molen te onderscheiden van de drie andere molens genaamd 'De Hoop' op het Eiland van Dordrecht.
Misschien ooit (ook) in gebruik geweest als trasmolen, maar hier is geen verdere onderbouwing voor gevonden.