bouwjaar
verdwenen
verbrand
eigendomshistorie

 Volgens het polderarchief was tot 22-08-1888 Marinus de Graaf molenaar. Daarna Jacob van Wensveen (tot de brand in 1902).

geschiedenis

Ondermolen van de driegang van de Nieuwe Driemanspolder. Ca. 975 ha, eerste bemalingstrap opvoerhoogte 2,55 m.

Deze molen werd na 1672 gebouwd, en verbrandde op 11 juli 1902.
De molen werd herbouwd.


Slechts een klein gedeelte van de zogeheten Driemanspolder lag in Stompwijk; het overgrote deel behoorde bij Zoetermeer. Het Stompwijkse gedeelte strekte zich uit tussen de Landscheiding, de Stompwijkseweg en de Scheisloot tussen de beide ambachten. Deze Scheisloot werd later ook wel de Zoetermeersche Dwarssloot genoemd. In dit stuk van de droogmakerij lag de Kostverlorenweg, vlakbij de Landscheiding. Dit sloot weer aan op de Wilsveenseweg richting Zoetermeerse Meerpolder. De Kostverlorenweg met zijn tol, de Starrevaart en het land daaromheen waren eigendom van de adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg. Daarom werd dit land ook –heel toepasselijk- Vrouweveen genoemd.

Een twintigtal aanzienlijke geldschieters besloot tot droogmaking van het woeste gebied. Op 23 juni 1668 verleenden de Staten van Holland en West-Friesland het octrooi tot droogmaking aan Adrianus Quack, "medicinae doctor", die de penningmeester werd. In 1671 werden alle tot dan toe aan de abdij toebehorende eigendommen verkocht aan tweeëntwintig participanten, die belast werden met de bedijking van de Driemanspolder. Uit de tweeëntwintig ondernemers werd jaarlijks een bestuur van drie mannen gekozen. Vandaar de polderbenaming, die ook wel Tweeëntwintigmanspolder had kunnen zijn.

Op 5 september 1670 werd besloten een driedubbele tweegang vijzelmolens te gebruiken voor de bemaling, met een gezamenlijke tussenboezem. Naar aanleiding van de ervaringen met vijzelmolens in de polder "De Honderd Morgen of Wilde Veenen" bij Moerkapelle, besloot men echter op 12 november 1670 tot het gebruik van twee viergangen schepradmolens om de enorme hoeveelheid water weg te werken. De bestaande veenplasmolen werd een bovenmolen, in maart 1671 werden de zeven nieuwe molens aanbesteed voor ca. ƒ 6000 per stuk.

Na de droogmaking vervielen in 1679 en 1687 respectievelijk de zuidelijke en de noordelijke bovenmolen, en werden de overige molens tot twee driegangen ingericht.

De zuidelijke bovenmolen verbrandde in 1681 en werd vervangen.

Vanwege regelmatige wateroverlast liet het bestuur in 1876/1877 een stoomgemaal bouwen in plaats van de zuidelijke driegang. Het bestond uit twee Cornwallketels met een gezamenlijk vermogen van 42 pk, verbonden met een centrifugaalpomp. In 1922 kwam er een ruwoliemotor van 144 pk voor in de plaats, maar door de riemaandrijving was het rendement nog niet optimaal. In 1951 volgde elektrificatie.

De huidige drie molens –een molengang- van de Driemanspolder en het Stompwijkse Verlaat bleven tot aan de dag van vandaag over. In de bewaard gebleven hensbeker van het bestuur van de polder staat een Latijnse spreuk: “Sex rapido cursu vigiles tres ordine servant” ofwel “Zes wachters houden (de polder) in stand door de snelle vlucht (van hun wieken), drie door hun bestuur”.


14-07-1902: Het Nieuws van den Dag: Kleine Courant
"In den Driemanspolder, onder de gemeente Stompwijk (Z.-H.), is een der watermolens door den bliksem getroffen. De molen brandde geheel af."

Bronnen:
- "Over, door en om de Leytsche dam", 1988.
- "'t Seghen Waert" 1992 nr. 2 en 3, Vereniging Oud Soetermeer. Beide met dank aan Henk vd Kaay, 23 november 2008.