bouwjaar
circa verplaatst
verdwenen
omgewaaid
geschiedenis

De molen verhuisde waarschijnlijk in 1626 of 1627 van zijn eerste standplaats direct ten westen van de Bildtpoort (waar hij was omgewaaid) naar deze tweede standplaats op de iets meer noordwestelijk gelegen dwinger Piers Mick.

Blaeu tekent de molen in 1649 op het uiterste uiteinde van de dwinger, Schotanus tekent de molen in 1664 op de meer waarschijnlijke positie waar ook opvolger De Bazuin werd gebouwd. Hier staat (het grondplan van) de molen ook getekend op de kadastrale kaart van 1827. Deze laatste positie is aangehouden voor de coördinaten van deze tweede standplaats. Op een aantal prenten van het zeefront van Harlingen (waaronder de boventekening bij de kaart van Schotanus), staat de molen ook in de verte afgebeeld, maar weinig tot niet gedetailleerd.

In 1649 kochten molenaar Hans Meijntjes en zijn vrouw Trijntie Annes de halve molen van koopman Jan Jacobs en zijn vrouw Sioucken Clases. Omdat Hans in gebreke bleef met de betaling namen de erven van Jan de halve molen in 1653 weer terug. Vanaf 1667 of eerder tot (waarschijnlijk) zijn overlijden in 1680 was Ieme (ook: IJeme) Jacobs molenaar op de molen. Burgemeester Dirk Sioerdts Bierma c.s. verkocht in 1681 zijn 1/11 aandeel in de molen aan koopman Jetse Jelles Stijl.

Vanaf 1709 of eerder tot zeker 1719 was de molen van Tjalling Ymes. Later was de molen waarschijnlijk van burgemeester Claes Rinnerts Winsma (ook: Wijnsma), overleden in 1727. Zijn dochter Geertie Clases Winsma verkocht de molen in 1736 aan molenaar Johannis Baltus en zijn vrouw Zara Broers. De grond was in erfpacht van de stad. Na Johannis' overlijden moest zijn weduwe de molen verkopen.

Over de verkoop was veel te doen. De molen werd in eerste instantie verkocht aan de eigenaren van de overige korenmolens in Harlingen, die in verband met de overcapaciteit op de markt de molen wilden afbreken. Het eerste recht van koop werd echter geclaimd door de oom van Zara, Heere Rinkes. In een uitspraak van 11 februari 1744 wees het Hof van Friesland de molen inderdaad toe aan Heere. In 1745 verkocht hij de molen aan Sicke Ypkes uit Dronrijp. In 1752 verkocht die de molen in helften aan Ype Willems en Hoyte Broers, broer van bovengenoemde Zara.

Ype verkocht zijn helft in 1753 aan Reiner Pieters, in datzelfde jaar ook eigenaar geworden van de Noordermolen. In 1757 verkocht Reiner zijn helft aan Dirk Haijes, molenaar te Franeker. In 1760 verkocht ook bakker Hoyte Broers Libarius zijn helft aan dezelfde Dirk Haeyes.

 

 05-11-1760: Leeuwarder courant

De Notaris en Fiscal BERNARDUS DREYER te Harlingen , gedenkt op Woensdag den 5 November 1760, 's Nademiddags praecys te twee uuren in de Herberg Roomen aldaar, aan de Meestbiedende by Stryk-geld te verkopen :De HELFT van een WIND. , ROGGE- en WEIT-MOOLEN, de BILDPOORTS Moolen genaamd, staande op het Bolwerk van gemelde Stad, aan de Noord westkant.



Dirk deed een helft van de molen over aan zijn zoon Haye Dirks en diens weduwe verkocht in 1771 die helft door aan kooplieden Claas Taekes bakker en Sibout Jans cramer. Die verkochten dit binnen een jaar voor ruim 1000 gulden meer (!) door aan molenaar Hilbrand Saepes van der Meulen uit Leeuwarden. Zijn broer Anne kocht in 1774 de andere helft van de molen van Dirk Haeyes.

Na het overlijden van Hilbrand verkocht zijn weduwe Rigtje Wouters in 1783 haar helft van de molen aan vroedsman en bakker Albert Jans Gonggrijp. In 1786 verkocht (waarschijnlijk zijn erfgenaam en broer) Harmen Jans Gonggrijp deze molenhelft aan molenaarsknecht Ids Dirks Monsma uit Amsterdam. Anne Sapes van der Meulen verkocht zijn helft in 1800 aan Binne Jelles, die de molenhelft binnen enkele maanden doorverkocht aan Jacob Ykes Wiga. 24 jaar later kocht Jacob de andere molenhelft uit de nalatenschap van Ids Dirks Monsma.

Jacob overleed in 1830 in Leeuwarden, waarschijnlijk toen hij op bezoek was bij zijn neef Yke Ennes Wijga, op molen Het Lam. De Bildtpoortsmolen bediende hij op dat moment, samen met de Noorder- en Zuidermolen met zijn andere neef Inne Innes Wijga.

De oudste dochter van Jacob, Sibbeltje, was getrouwd met Rinke Beerends Oorthuis. Hij zette het werk van zijn schoonvader voort samen met Inne. Na het overlijden van Sibbeltje trouwde Rinke met haar jongere zuster Grietje. Toen ook Grietje overleed kocht Rinke haar aandeel in de molen. Ook de zoon van Grietje, Jacob de Beer (neef, later stiefzoon, van Rinke en genoemd naar zijn opa), was werkzaam op de molen. Hij kocht in 1854 7/24 aandeel in de molen van Johanna Arends van Bachum, weduwe van Jacob Siebes Dekker.

Op 16 januari 1858 brak door een hevige rukwind de koning onder het malen midden door en stortte het boveneinde naar beneden. Molenaar Jacob de Beer overleefde wonderwel het ongeluk:
Rotterdamsche courant, 19 jan. 1858: 's zaterdag, des voormiddags omstreeks 11 ure, trok over Harlingen eene onweersbui, vergezeld van geweldige rukwinden, waardoor vele der talrijke molens aldaar in gevaar geraakten. De roggemolen, in de nabijheid van de Bildtpoort, is van zijnen stander geslagen en geheel omgevallen, zodat kap en as over de zeewering heen verbrijzeld in zee neerkwamen. Ofschoon de molenaar zich bovenin den molen bevond en hij met dat gevaarte nederstortte, bleef hij ongedeerd en is als door een wonder gered.

Jacob de Beer en Rinke Beerends Oorthuis hadden niet genoeg geld om de molen te herbouwen maar door de Harlinger bevolking werd een hulpactie opgestart. Onder andere werd er op 18 februari 1858 in De Harmonie een benefietconcert gegeven door de beide stedelijke muziekkorpsen en het muziekkorps van de schutterij. Alleen dat concert bracht al 100 gulden op. Jacob de Beer kocht op 24 maart 1858 met het ingezamelde geld molen De Leeuw en pakte de draad weer op.

Bron: molens, mensen, bedrijven, overzicht van vijf eeuwen Harlinger bedrijfsmolens op windkracht, drs. D.M. Bunskoeke, Beilen, 2016.