De molen diende (tevens) als banmolen voor de heerlijkheid Millingen. Halverwege de 16e eeuw werd deze molen 'orlochshalven verbrant' en sindsdien 'ongetijmert' gebleven. Daarom verpachtte Graaf Willem van den Bergh de Millingse maaldwang aan de molenaar van de Homoetsche molen (Tenbruggencatenummer 16637). Later werd ten oosten van Millingen een andere molen gebouwd, zie Tenbruggencatenummer 16638.
Bron: "De molen op de Steen", art. door Wil Oteman in Jaarboek Millingen 1999, pag. 71-75.
-----
De eerste vermelding van de Pannerdense wind molen (en rosmolen) stamt uit 1586 : “Windt en Rosmoellen onder den Byllandt staende”.
We lezen dat de molen wordt bemalen door Jan Brandts die daarvoor jaarlijks 16 dlrs. aan de Heer van Bergh betaalde en dat de molen in 1642 in bezit was van Schout Hendrik Knoop. In dat zelfde jaar wordt de molen doorverkocht aan Jan Fontaine en Cornelis lamberts. Kennelijk waren er betalings moeilijkheden, want een langdurige rechtszaak voor het Hof van Gelderland was het gevolg. Uit het verpondings-kohier (een soort onroerend-goed belasting) van 1649 blijkt dat de ondergrond van de molen en het molenaarshuis toebehoorde aan de Graaf van den Bergh, die ook het recht van de wind had.
In 1787 en 1791 blijken molen en huis aan de weduwe J. Dorsman toe te behoren.
De molen staat op een kaart van 1795 ingetekend op de oude plaats, ter hoogte van de Kerkstraat aan de Rijndijk. Vervolgens is hij verdwenen na de grote dijkdoorbraak van 1803, om hierna in de buurt van het veerhuis als stenen molen te worden herbouwd. Bij de dijkdoorbraak ging overigens wel het molenhuis, maar niet de molen verloren.
Bron: "Oude Ambachten en Bedrijven achter Rijn en IJssel", J.W. Petersen en W. Zondervan, De Walburg Pers, 1974
Peter de Vries, 12 juli 2009.