In 1562 verscheen in dit veengebied het eerste watermolentje, weldra door verscheidene andere gevolgd, meestal uitmalend op de Oude Leimuiden, een veenstroom tussen Braassemer- en Haarlemmermeer.
Na overleg en enig geruzie verleende het HHR Rijnland op 27 juni 1624 vergunning voor het omkaden en bemalen van de Groote Heilige Geestpolder. De molen kwam bij de noordelijke afdamming van de Oude Leimuiden, naast een schutsluis, en begon in 1625 of 1626 met malen. De molen werd gebouwd door Cornelis en Jan Dircksz Cranenburch, molenmakers te Warmond, en gefinancierd door Cornelis Crijnen, schout te Nieuwveen.
In 1630 verrees bijna recht tegenover de Grietmolen de eerste watermolen van de Groote Heilige Geestpolder.
Bron: "De Griet- en Vriesekoopsepolder onder Leimuiden", artikel in Jaarboekje Rijnlanse Molenstichting 1981. Met dank aan H. van der Kaay.
Omdat door het Placaat op het stuk Slagturven het veen niet afgegraven mocht worden, overlegden de ingelanden op 6 mei 1698 over de uitvening en drooglegging van de polder. Met steun van Anna van Renesse, Vrouwe van Warmond, en andere hoogwaardigheidsbekleders, verkregen de ingelanden op 16 april 1699 de verlangde vergunning. Pieter Otten was toen molenaar op de schepradmolen.
In 1702 kocht men een flinke achtkante molen, staande aan de Zomervaart te Haarlem. Jacob van Heijningen, molenmaker aan de Oude Wetering, demonteerde die molen en bracht hem naar zijn werf. Echter werd op 29 januari 1702 na overleg met de Heemraden, de molenmaker en de houtkoper Laurens van de Wetering besloten toch maar een geheel nieuwe molen te bouwen en de Haarlemse weer te verkopen.
Voor de nieuwe molen aan het zuidelijke eind van de Oude Leimuiden werd in 1703 de bouwput gegraven. Daar in deze dagen ook de naastliggende Kleine Heilige Geestpolder moest worden voorzien, kreeg Jacob Heijningen opdracht behalve die voor de Groote Heilige Geestpolder, ook een molen voor de Kleine Heilige Geestpolder te bouwen (Tenbruggencatenummer 08236).