Op 12 juni 1700 trouwt Ruyrd Cornelis, ''mr. eeckmolenaer onder Almenum". Dit is waarschijnlijk de eerste referentie aan deze molen. Vanaf 1701 is grondpacht bekend voor de eekmolen. De molen stond net ten westen van de gemeentegrens tussen Barradeel en Franekeradeel, aan de zuidzijde van de Oude Trekweg (die is inmiddels verlegd, zie onder aanvullingen).
In 1711 was koopman Fedde Pijtters Dreijer eigenaar van de molen, waarschijnlijk was hij ook de eerste eigenaar.
In 1713 verkocht Fedde de 'eek- en peldegarstmolen' aan Minne Thijsen en Jarig Jacobs. Minne's vrouw Grietje Jarighs was de tante van Jarig Jacobs. De erfgenamen van Minne verkochten in 1727 zijn molenhelft aan Jarig, die daarmee eigenaar van de hele molen werd. Bij de verkoop nam Jarig kennelijk een lopend contract over, want hij was verplicht jaarlijks duizend 'tonnen of mudde runne' tegen normaal maalloon te leveren aan koopman Anne Jans Huidekooper uit Harlingen.
In 1733 verkocht zoon Jacob Jarigs van der Leij de molen (met twee paar pelstenen en twee paar eekstenen), drie schuren en twee woningen met een zomerhuis aan Ruard Scheltinga (getrouwd met Antje Nieuwenhuis) en zijn zwager Everhardus Nieuwenhuis, ieder voor de helft.
De molen verbrande in 1739.
Er kwam geen nieuwe molen meer te staan, maar de standplaats en naastgelegen resterende huizen werden nog lang aangeduid als 'de verbrande molen'.
Bron: molens, mensen, bedrijven - overzicht van vijf eeuwen Harlinger bedrijfsmolens op windkracht, drs. D.M. Bunskoeke, Beilen, 2016. Voor meer uitgebreide informatie zie daar.