bouwjaar
verdwenen
afgebroken
geschiedenis
Rond 1638 werd het stadje uitgebreid rondom de molen, wat ten koste ging van de windvang. De magistraat van Hindeloopen regelde toestemming om de molen te verplaatsen naar een stuk door het dorp Hommerts onderhouden zeedijk beoosten de stad. Vanuit de Meenschar werd een vaart naar de nieuwe plaats gegraven, zodat de klanten hem per schuit konden bereiken.

De Leeuwarder Courant van 15 augustus 1758 omschrijft de molen als een "Heerlijke Rogmolen met zyne Heerlyke Huizinge c.a., staande op 't Oost van Hindeloopen."

In 1777 richtten de toenmalige eigenaars Claas en Jacob Hendriks Leegen een verzoekschrift tot de Staten van Friesland, om de molen te mogen verplaatsen naar een terrein binnen de stad aan de westzijde. Als redenen voerden zij aan dat de molen en het huis nogal beschadigd waren bij de stormen van 14 november 1775 en 20 november 1776, en dat het molenerf regelmatig zwaar te lijden had van zeegang bij zwaar weer, ondanks de de beschoeiing met palen.

Op 14 maart 1777 kregen zij de gewenste vergunning en bouwden binnen de stad een stellingmolen. In de navolgende jaren werd de oude standerdmolen voor afbraak verkocht.

Bron: "De Hindelooper molens", artikel door drs. D.M. Bunskoeke in De Utskoat nr. 41. Verzameling H. van der Kaay.