n 1544 kocht de stad een molen aan van het Lauwersgilde, sindsdien heette hij de Lauwenmolen. In 1545 werd voor de molen ƒ 69,- betaald. Hij stond naast "de eerste molen aan de Steenstraat neffens over het H. Kruisgasthuis".
Op St. Margretendag 1470 (mogelijk een drukfout in het boek van Perks, 1570 is logischer) gelastte de raad dat de stadsmolenwerven Buiten Wittevrouwen binnen acht dagen ontruimd moesten worden. Rond 1560 stonden hier vier molens.
In verband met Spaanse invallen besloot het stadsbestuur in 1578 om aan de oostkant twee nieuwe bolwerken te bouwen buiten de Wittevrouwenpoort. Daarom moesten de vier molens verplaatst worden, en men zou beginnen met deze stadsmolen, maar dit alles leidde tot hevige protesten. In januari 1579 dreigde de raad de molens omver te laten werpen als de molenaars niet meewerkten, maar in februari besloot men hen een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten te betalen, en bovendien de fundamenten op de nieuwe plek op kosten van de stad te laten aanleggen.
De Cruypmolen kwam op het noorderbastion van Vredenburg terecht. Waarheen elk van de overige drie molens werd verplaatst is niet duidelijk, ze kwamen op het zuidelijke bastion van Vredenburg, op het Paardenveld en achter het Wittevrouwenconvent.
Bron: "Zes eeuwen molens in Utrecht", W.A.G. Perks.
Henk van der Kaay, 8 juli 2008.