Op St. Margretendag 1470 gelastte de raad dat de stadsmolenwerven Buiten Wittevrouwen binnen acht dagen ontruimd moesten worden (dit lijkt een zetfout in het boek van Perks te zijn. 1570 is wel logisch, zie onder). Rond 1560 stonden hier vier molens.
In 1559 werd de Cruypmolen genoemd in een transportakte. Het pad van de Steenstraat naar deze molen heette de Cruypmolensteeg, Cruipersteeg, Kreupelsteeg en tegenwoordig Kapelstraat. Een andere weg naar de molen leidde via het Molenaarspad, later Moordenaarspad, vanaf 1865 Koekoeksteeg.
In verband met Spaanse invallen besloot het stadsbestuur in 1578 om aan de oostkant twee nieuwe bolwerken te bouwen buiten de Wittevrouwenpoort. Daarom moesten de vier molens verplaatst worden. In januari 1579 dreigde de raad de molens omver te laten werpen als de molenaars niet meewerkten, maar in februari besloot men hen een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten te betalen, en bovendien de fundamenten op de nieuwe plek op kosten van de stad te laten aanleggen.
De Cruypmolen kwam op het noorderbastion van Vredenburg terecht. Waarheen elk van de overige drie molens werd verplaatst is niet duidelijk, ze kwamen op het zuidelijke bastion van Vredenburg, op het Paardenveld en achter het Wittevrouwenconvent.
Bron: "Zes eeuwen molens in Utrecht", W.A.G. Perks.
Henk van der Kaay, 8 juli 2008.