In 1348 gaf de stad Utrecht een eeuwige erfpacht uit aan de broers Gerard en Tyman Hombout, voor een molen buiten de Ganzenpoort op een erf bij de Nije Minne. Daarbij werd vermeld dat in de nabijheid geen bouwwerken of bomen geplaatst mochten worden die de windvang zouden kunnen belemmeren.
De erfpachthouders en hun nazaten bedienden de molen niet zelf, maar verhuurden hem weer. In 1393 sloten de heren van het Duitse Huis, die dus zelf belang hadden gekregen bij de molen, een overeenkomst met de eigenaar van het land aan de overzijde van de Oude Rijn, om de windvang te zeker te stellen. In 1408 verklaarde Johan van Damassche Gijsbertsz dat hij de halve molen had verkocht aan het Duitse Huis. De andere helft werd hun in 1430 geschonken door Gijsbert Ruyssche en zijn dochter Janna.
In 1468 verkreeg Gerrit Gijszoon de erfpacht, na hem in 1484 Jan Ottenzoon.
In 1489 werd de molen herbouwd op de oostelijke oever van de Kromme Rijn.
Bron: Zes eeuwen molens in Utrecht, W.A.G. Perks. Met dank aan H. v.d. Kaay.