In 1597 verleende de Brabantse Rekenkamer vergunning aan Goyaart van Engeland, op persoonlijke titel, om een molen op te richten bij de Orthenpoort. Hij had daartoe het windrecht gekocht van een molen, "de Hoekmolen" genaamd, die buiten de Hinthamerpoort stond en die in 1594 door de belegeraars was platgebrand. De molenwerf was daarop door de stad ingenomen in verband met de verbetering van de vestingwerken. De afstand tot de dichtstbijzijnde molen zou 355 hamervoeten gaan bedragen.
Het bestuur van de stad had twee jaar eerder al toestemming gegeven. Daarbij bepaalde de stad dat de molen tenminste 32 hamervoeten van het binnenste van de borstwering moest blijven. De standerd van de molen moest in verband met de bewaking van de vesting minimaal 60 hamervoeten van de borstwering verwijderd blijven.
In 1617 was op een afstand van ongeveer 25 meter een kruitmagazijn gebouwd. Tien jaar later had het niet veel gescheeld of de molen had een ramp voor de stad veroorzaakt. Tijdens een onweer, eind van dat jaar, werd de korenmolen tijdens het malen getroffen en brandde tot de grond toe af. In die tijd was juist veel kruit in het magazijn in voorraad, zodat niemand de brand durfde te blussen. Aartshertogin Isabella verbood daarop de molen op dezelfde plaats te herbouwen. Desondanks is dat toch gebeurd; zie de opvolger.
Bron: "Molenwandeling over de stadswal", artikelenreeks door Nico Jurgens, 1997. Verzameling H. van der Kaay.