De tweede en middelste van de drie molenplaatsen is gelegen 1,5 km ten noordoosten van de kerk en aan de oostzijde van de hoofdweg, ten noorden van de spoorlijn. Voor 1748 is hier een achtkant reithok (bovenkruier) [?] gebouwd, bij de bouw van deze molen zijn vermoedelijk onderdelen gebruikt van de opvolger van de Roggemolen (6216).
Op een kaart van 1781, getekend door Theodorus Beckeringh, staat de molen aangegeven als pelmolen. In 1748 is Geert Claassen pelmulder, in 1756 genoemd 'pelmolenaar Geert Claasen Stuvezak' op de Meeden. In 1786 verkopen Claas Stuivinga en Marrandi Baar de molen aan Balster Hendriks. Balster Hendriks is in 1812 nog steeds eigenaar en noemt zich dan eveneens Stuivinga. Omstreeks 1819 wordt de molen wegens ouderdom gesloopt en vervangen door een forse achtkante bovenkruier, de vlucht bedraagt 22 meter en de molen gaat als Simson door het leven.