bouwjaar
circa
verdwenen
geschiedenis
Cornelis Hoogeveen dreef van 1802 tot 1805 samen met Mr. Justus Hendrik Lodewijk d'Aulnis de Bourouil "een negotie in cement, kalk, stenen, tegels, pannen, lood, snuif, enz.", daarna ging hij alleen verder. De locatie was "in de Bemuurde Weerd, strekkende voor uit de stadsgracht tot achter in de Weerdgracht".

Na Cornelis' dood in 1819 kwamen zijn bezittingen waaronder een [ros-]cementmolen in handen van zijn weduwe Maria Bek. Zij verkocht het bedrijf al snel daarna door aan Krijn Hoogeveen Jr. (kapitein te Gent) en Cornelis Hoogeveen (belastingontvanger te Amersfoort). Deze gingen een vennootschap aan voor een handel in loodwit, azijn en gips. Later kwam er een tweede rosmolen bij (Tenbruggencatenummer 15364) en werden ook menie en goudglit vervaardigd.

In 1821 vroeg en kreeg Cornelis Hoogeveen toestemming om op zijn terrein een windmolen te bouwen voor de fabricage van cement en pleister. De molen moest 1,34 m van de steeg af staan, 8½ m in het vierkant worden, een stellinghoogte van ruim 8 m en een totale hoogte van maximaal 20 m krijgen. Verder moest met overlast voor omwonenden en passanten rekening worden gehouden. Uit niets blijkt echter dat de windmolen ook inderdaad gebouwd werd, het bedrijf werd met de beide rosmolens gerund.

Bron: Zes eeuwen molens in Utrecht, W.A.G. Perks. Met dank aan H. v.d. Kaay.