bouwjaar
verdwenen
eigendomshistorie

 Molenaars en pachters van de molen die genoemd worden in de archieven:
• Gijsbert Willems (1695, 1698)
• Johannes van Lith (1755)
• Dirk van den Bouhuijsen (1775, 1780
• Louis van der Heijden (1766, 1771, 1785)
• Jacobus Koppens (1785)
• Clasina van den Broek weduwe van Adriaan Koppens (1793)
• Michiel van der Bijl (1795)
• Johannes van Os (1801)
• Antonij van der Heijden (1806

geschiedenis

Uit 1257 dateert een vermelding van een windmolen in Alem, dat toen nog tot Brabant behoorde.
Bron: website MOLENS Vereniging Vrienden van de molens van 's Hertogenbosch, onderzoek gepleegd door Nico Jurgens.
-----

De molen van Maren was een zogenaamde dwangmolen. In 1306 gebiedt Jan II, hertog van Brabant, de 
lieden van Kessel, Maren en Alem hun graan te laten malen in de molen die hij aan heer Willem van 
Kessel, ridder, vergund heeft te bouwen tot vermeerdering van zijn leen. De Heren van Kessel 
behouden dit recht – het windrecht – voor 5 eeuwen. De bevolking werd daar regelmatig aan herinnerd. 
Bijvoorbeeld in de archieven vinden we in 1649: ”Wij Johan de Hornes, grave van Horne vrije heere tot 
Kessel etc. doen te weeten bij desen in crachte van opene besegelde brieven der Ee. gerechte van Kessel 
geschreven int latijn, in originali geexhibeert ende coopije met translaet van dijen overgeleijt, dat wij bij 
Johan hartoge van Lotteringe, Brabant ende Limburch saliger gedachten tot augmentatie vant leent van 
onse vrije heerlijcheijt Kessel verleijt ende verleent sijn metten winst ende rechten dwanck van gemael 
over Kessel, Maren ende Alem, ende op dat niemant vuijtgesondert die desen eenichsints aengaen mach 
ignorantie soude konnen ofte mogen pretenderen doen wij bij desen waerschouwen interdiceren ende 
verbieden eenen iegelijcken vande voors drije dorpen, dat sij haer niet een sullen vervorderen eenich 
coorn ofte graen wt ofte wegen de voors. drije dorpen ergens elders ter molen te brenge ofte senden om 
gebroocken ofte gemalen te worden ….”
De dwang van de molen werd af en toe ontdoken. In 1696 bijvoorbeeld was “Gijsbert Willemsse 
molenaer van den koren, wint en rosmolen staende tot Maaren”. Hij stuurde de voster van Maren en de 
voster van Kessel naar ‘t Wilt, een dorp ten zuiden van Alem. Ze moesten daar een kar stoppen die 
volgens Willemsse was geladen met brood dat elders gemalen was. Het brood was echter niet (meer?) 
op de kar toen ze in ‘t Wilt kwamen. Volgens Willemse had iemand ze verraden.
Er waren ook beperkingen op de molenaars. Een molenaar zou bijvoorbeeld geen granen mogen 
verbouwen en mocht geen brood bakken. De molenaar moest leven van het scheploon. Het scheploon 
bedroeg 1/16 of 1/24 gedeelte van het te malen graan. Er zijn in de Brabantse archieven allerlei 
klachten bij de Raad van State over molenaars. Bijvoorbeeld, onze Marense molenaar Gijsbert Willems 
werd beboet met 400 guldens vanwege het feit “dat hij bakker was en tegelijkertijd molenaar van de 
molen toebehorende aan de gravin douarière de Hornes

Geschiedenis van de molen
Zoals eerder genoemd was de vergunning tot het bouwen van de molen in 1306 gegeven aan de Heer 
Willem van Kessel. In 1649 was de molen eigendom van Johan de Hornes, grave van Horne, vrije heere 
tot Kessel en in 1695 was de molen eigendom van de gravin douairière de Hornes.

In het midden van de 18-de eeuw is de molen van Abraham Gerard Bicker van Zwieten, in leven baron 
van de Heerlijkheid Kessel. Na zijn dood, in 1759, laat de executeur aanbod doen om de molen te 
repareren. De voet van de molen moet grotendeels vernieuwd worden met een nieuw kruiswerk, nieuwe blokken, standvinken en slekken (de zetelstukken). Er is ook werk nodig aan de rosmolen. Ik denk dat die reparaties nooit zijn uitgevoerd.
In 1775 staat de molen op de naam van Tobias Sijdenhage, Heer van de heerlijkheid Kessel. In 1780 is 
Meester Salonthaij van Salontha de eigenaar. Hij is luitenant-kolonel en Heer van heerlijkheid Kessel.
In 1794 wordt de molen getaxeerd vanwege de dood van de echtgenote van de Heer van Kessel. De molen is “nagelaten en metter dood ontruimd door Geertruij Trip vrouw van Eduard Jacob Harel, heer van de baronie en vrije heerlijkheid Kessel, luitenant kolonel en kapitein onder het regiment Hollandsche Guardes te voet begraven 27-12-1793 te Amsterdam.” De waarde van de molen wordt geschat op f 3700. De Heer van Kessel is nu minder geïnteresseerd in de molen, misschien vanwege het slechte onderhoud. Hij verkoopt de molen in 1802 aan Arnoldus van der Heijden te Berlicum voor f 4.200 en  Arnoldus verkoopt de helft aan zijn partner Adriaan van Gemonden, molenaar wonend te Uden. Ze laten ook een molen expert naar de molen kijken. Het resultaat is nogal somber:  “Arnoldus van der Heijden, wonend te Berlicum, met assistentie van Jan Pouw, molenmeester wonend te Rosmalen en Carel Dusamos, timmerman wonend te Lith, ... verklaaren bevonden te hebben

Eerstelijk dat de molenstander is versleten en merendeels verrot en vergaan zodaning dat inreparabel is en overzulks nootzakelijk een nieuwe Stander in de Moolen behoort te worden gemaakt, alsmede Twee Kruijsplaaten, Agt aanzegels, vier Zadelstukken, Agt Peuliimen? (Teerlingen of vinken), Twee Slekken (slakken) en Een Tavel (?).

Tweedens dat het agterhuis van den molenhuisingen geheel is over zij en uit malkanderen gezakt zodat 
daarin de twee gebinten moeten worden vernieuwd, alsmeeden den ramen, een Perkel en Dorpel onder 
de agterdeuren, een paardenstal deur, als ook den wanden rontom het agterhuijs en het borsthout van 
de koestal.”
In 1803 laten de nieuwe eigenaren een taxatie doen van wat er nog gedaan kan worden: 
Jan Burgers, molenmaker wonend te Herne en Migiel Schoonwaater, molenmaker wonend in Reek 
verklaren te hebben getaxeerd, het werk wat aan voorschreven molen zal gebeuren:

Eerstelijk de buiten Roijen met vier banden en drie bouten na behoorlie exaninatie bevonden waardig te zijn:
Item de binne Roijensmet drie bandenen drie bouten
De Gankkammen van den voormolen met den staven
De Gankkammen vanden agtermolen met den staaven
de Kammen van het luijwerk
het ijserwerk van den rosmolen
het ijserwerk van den agtermolen”.
Dit zijn reparaties van de draaiende delen van de molen; aan de voet wordt niets gedaan. 
Nadat Adrianus van Gemonden overlijdt, nemen zijn weduwe Theodora Smits end schoonzoon 
Hendricus van den Broek - brouwer/molenaar - zijn deel over. 
In 1817 wordt de molen, de rosmolen en het molenhuis provisioneel verkocht aan Pero van Drunen,
molenaar te Lith voor f 5170. Maar deze verkoop is niet doorgegaan. De reden is niet vermeld.
Dit is het laatste wat ik in de archieven vind over de molen. Is de molen omgewaaid? In brand gevlogen? 
Voor onderdelen gesloopt? Het laatste is het meest waarschijnlijk want zowel van der Heijden en van 
den Broek zijn molenaars.

In 1820 verkopen Verhoeven en van den Broek het molenhuis - nu zonder molen. Ze geven een riante 
beschrijving: “Het oude molenhuis bestaande uit een ruime keuken of voorkamer, opkamer, goot, en 
kelders benevens een ruime bakkerij en achterhuis met de daaraan gelegen teelland en aangelegen 
molenwerf groot ruim een mergen of zo groot en kleingelegen”.
Ondanks deze fraaie beschrijving is er in 1820 ook een besteding om het molenhuis af te breken, “op 
verzoek van de heer johan van Ghert vrederechter en Burgemeester te Oss naar de orders van Evert van 
den Heuvel”. De besteding specificeert bijvoorbeeld dat "al het houtwerk, spijkers en steenen moeten 
behoorlijk schoonegemaakt worden" De afbraak gebeurt niet en het molenhuis staat er nog tientallen jaren. In de 19-de eeuw wordt hetmolenhuis nog een aantal malen doorverkocht.

Tekst en  onderzoek gedaan door Jheroen Dorenbosch die het aan de molendatabase ter beschikking stelde, waarvoor onze dank.

Informatie van Jheroen Dorenbosch, 20 november 2023
.