bouwjaar
verdwenen
of eerder verplaatst
geschiedenis
In 1599 wilde de bevolking van het Westeinde zelf een korenmolen hebben. Ze betaalden graag extra maalloon als ze maar niet meer de verre reis naar Formerum hoefden te maken. Ze kregen hem niet.

In 1612 kwam er dan toch een molen op het Westeinde, die alleen mocht malen voor de inwoners van het eigen dorp. Oosters die in West lieten malen dienden ook in Formerum het maalloon te voldoen. Dat gold dus ook voor bijvoorbeeld boeren in Wolmerum, die anderhalve kilometer van de Westerse molen woonden, en meer dan een uur langs het wagenpad moesten zwoegen om in Formerum te komen. Zoals op de prent zou West er omstreeks 1650 vanaf de Brandaris kunnen hebben uitgezien. De molen stond toen nog aan het later in de haven verdwenen eind van de Molenstraat. De Westerse molen stond ten oosten van de Molenstraat op een plek die sinds lang in de haven ligt.

Op 11 mei 1660 werd voor de erfpachtsom van 24 pond een windbrief (het recht om een molen te mogen bouwen en exploiteren) voor een molen te Terschelling, westeinde, verstrekt aan Pieter Aalbertsz., molenaar aldaar. De functie van de molen werd niet vermeld, maar het betrof waarschijnlijk deze al bestaande molen. De erfpachtsom was twee keer zo hoog als de som die voor de molen in Formerum werd betaald.
Bron en algemene informatie: www.gahetna.nl, index Grafelijkheidsrekenkamer: windrechten (molens)

Toen Jacob Pietersz 13 jaar was kocht hij in 1700 een derde part van het huis en schuur (van de molen) van Heske Pieters, die voor Albert Jacobsz en Rimke Wijbrantsz optrad.

In 1723 beklaagden Jacob Jellis en Jacob Pietersz, beiden de eigenaren van de molen die voorheen nog beoosten de Torenstraat op West stond, dat ze zulke hoge kosten hadden moeten maken om de door de zee bedreigde molen af te breken en elders weer op te bouwen.