In 1674 werd de omgewaaide standerdmoen vervangen door een bovenkruier.
In maart 1754 brachten gecommitteerden uit de vroedschap een rapport uit over de schuldenlast der korenmolenaars. Deze bedroeg toen ƒ 54.000,-. Medegedeeld werd dat dit bedrag nog verhoogd zou worden met ƒ 14.000,- die benodigd waren voor de uitkoop van de Kogel en de Gans. De bedoeling was niet, dat de molens niet meer zouden malen, maar dat zij af zouden zien van vervanging door stenen molens. Het bedrag zou aangewend worden om de molens grondig te repareren.
De commissie stelde voor hiermede akkoord te gaan, omdat deze molens, wanneer ze in steen zouden zijn herbouwd, niet het minste sieraad aan de stad zouden geven en men hierdoor tevens minder behoefde uit te geven. Blijkbaar heeft de molenaar van de Gans zich bedacht.
In april 1754 besliste de vroedschap gunstig op het verzoek van Arien Haarmans en Teunis Koekoek om hun onbruyckbare molen te mogen afbreken en een nieuwe ronde stenen molen te mogen bouwen.
Bron ondermeer: Zes eeuwen molens in Utrecht, W.A.G. Perks. Met dank aan H. v.d. Kaay.