In 1653 verzochten bewoners van Gendringen en onderhorige buurtschappen 'dat eene kleijne watermeulen mochte geleijt worden, om bij gebreck van wijnt in haer gemael gereuen te worden'. Ze zouden zelf 100 rijksdaalders of 300 goudguldens bijdragen. Aangezien bovenstrooms wonenden vreesden voor wateroverlast, werd nagegaan waar de molen het best gebouwd kon worden. Daarop werd 'door meesters der verstant hebbende geoordeelt, dat deselue meulen conde geleijt worden op sekere graue in voortijden gegrauen tot bevrijdinge vande gaerden des huijses Ulft omtrent 10 oft 12 voeten breet, tussen de Berghse gronden gelegen'.
Bron: Hagens H. "M's Mulders Meesters" 1978 p. 175.