De molen wordt vermeld in een verslag van Goldberg, agent van de Nationale Oeconomie der Bataafsche Republiek, uit 1800: 'dat de ijzerhut thans stilstaat, uit hoofde er geen genoegzaam water is om het molenrad te doen rondgaan'. Het rad diende waarschijnlijk om de blaasbalg voor een smeltoven aan te drijven.
De molen lag aan het beekje dat onder de Tubberger Dijk doorstroomt, in de hoek met de Hutten Stegge. Daar lag vroeger eem spaar- of stuwvijver, door dammen omgeven. De grondstof moeraserts werd volgens overlevering gewonnen uit de noordelijke Agelerbroek, uit ''t Mörsch' gelegen ten oosten van de Haarboer. Ene heer Ruepert was met de molen verbonden, hij zette later de metaaltraditie voort te Hengelo (O).
Bron: Hagens H. "M's Mulders Meesters" 1978 p. 384.