In de fabriek waren in 1814 twee paarden aanwezig.
De fabriek stond eerst in het dorp, maar in 1815 werd een nieuwe fabriek gebouwd.
Uit 1816 is een plattegrond van de fabriek aanwezig (Gemeentearchief Amsterdam, archief Ter Meulen), achter op het erf staat een rosmolen aangegeven.
Rond 1860 waren er zeven of acht paarden. Zij dienden voor transport, om de rosmolen aan te drijven en ook voor de mest die voor de hopen bij de loodwitproductie nodig was. Dit kan een reden zijn geweest dat hier pas laat stoomaandrijving zijn intrede deed. Er was een paardenknecht Hannes in dienst, die niet alleen de paarden verzorgde, maar ook de paarden inkocht op de markt in Woerden. Bij de fabriek was een paardenstal, een hooiberg (herkenbaar op de kadasterkaart 1811-1832) en er werden weilanden aangehouden.
In 1860 werd Willem ter Meulen als vennoot opgenomen om de fabricage en de boekhouding te doen, terwijl Abraham Lambertus ter Meulen de verkoop zou blijven behartigen.
In december 1863 werd een staande 4 pk stoommachine van Alexander Chaplin & Co. te Glasgow geplaatst, "dienende tot het in beweging brengen van molens voor het malen van Loodwit" in de fabriek toebehoorende aan de Heeren Hendrik Termeulen en Zonen te Bodegraven."
In 1870 vond een verkoop plaats, werd een stille vennoot opgenomen en werd het bedrijf de Firma A.L. ter Meulen genoemd.
Bron: De loodwitmakerij aan den Ouden Rijn. Ruim twee eeuwen loodwitfabricage in Bodegraven, art. door ir. J.H. de Vlieger, in Heemtijdinghen 1989 nummer 3/4 pag. 54-79.