Van oudsher stond de kruittoren van Monnickendam nabij de Grote Kerk. In een Vroedschapsresolutie uit 1611 wordt hij nog vermeld, maar vermoedelijk werd hij kort daarna afgebroken.
In juli 1611 werd een kruitmolen gebouwd bij het Noordeinder blockhuis, nabij de Noorderkorenmolen. Uit 1617 en 1620 zijn vermeldingen van ene Heijndrick bekend als 'cruijtmaecker'. Eind 1620 was Willem Kans 'mr. cruijtmaker', hij wilde een bijbaantje als bierdrager.
"In Augustus des jaars 1623 sprong de Kruidmolen van Pieter Jacobs en Pieter Berthold. Drie arbeiders lieten er 't leven terwijl en twee zwaar gekwetst werden. In dese stad geschiedde ook eenige schade door den slag aan glasen en huisraad."
Na de ontploffing werd toestemming verleend voor de bouw van eennieuwe kruitmolen, maar onder voorwaarde dat deze niet "nader aende stadt sal worden geset als hondert en vijftig roeden".
Vermoedelijk was er bij de kruitmolen binnen de stad een ook een kruithuis ofwel ammunitiehuis, een opslagplaats voor buskruit. Op 13 april 1641 kreeg Pieter de molenaar toestemming om zijn gortmolen neer te zetten op de plaats "daer het oude Cruijthuijs heeft gestaan".
Bron: "Monnickendam een veilige stad?", Ds. C.A.E. Groot, artikel in Jaarboek 2010 Vereniging Oud Monnickendam.